4.3 De Inspecteur baseert zijn bijtelling bij het belastbare inkomen uit werk en woning op de uitkomst van de vermogensvergelijking. Het Hof overweegt over deze vermogensvergelijking het volgende.
4.4 Ter zitting in hoger beroep kwam naar voren dat de vermogensvergelijking onvolledig is, omdat niet alle bankrekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote daarin zijn verwerkt. De Inspecteur was zich ervan bewust dat de Belastingdienst aan de echtgenote van belanghebbende de algemene heffingskorting heeft uitgekeerd. De uitbetaling daarvan kwam echter niet voor op de afschriften van de Rabo-rekeningen. Hij heeft nagelaten een onderzoek te verrichten op welke bankrekening deze uitbetalingen dan wel hebben plaatsgevonden. De onder 2.7 genoemde rekeningen van de echtgenote van belanghebbende heeft hij daardoor niet aangetroffen, waardoor deze ten onrechte niet in de vermogensvergelijking zijn betrokken. Op de Rabo-rekeningen ontbreken betalingen voor gas, water, elektra, internet, (zorg)verzekeringen, motorrijtuigenbelasting en brandstof. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof onweersproken gesteld, dat hij in 2004 de beschikking heeft gehad over een bankrekening bij (thans) de ING Bank met het nummer 0000000 waarvan hij de vaste lasten heeft voldaan en waarvan het saldo enkele duizenden euro’s heeft bedragen. De Inspecteur heeft nagelaten te onderzoeken of en op welke wijze belanghebbende de vaste lasten heeft voldaan. In de vermogensvergelijking heeft de Inspecteur volstaan met een schatting van de betreffende kosten of deze kosten genegeerd, zonder te onderzoeken of hij over alle bankrekeningen ten name van belanghebbende en/of zijn echtgenote beschikte. Hij heeft daardoor ten onrechte de ING-rekening niet in de vermogensvergelijking betrokken. De stelling van de Inspecteur dat bij een gelijkblijvend saldo op de ING-rekening de vermogensvergelijking geen wijziging ondergaat is slechts gedeeltelijk juist, omdat niet alleen de saldi maar ook de stortingen op en onttrekkingen aan deze rekening voor de vermogensvergelijking van belang kunnen zijn.
4.5 Ter zitting van het Hof is voorts komen vast te staan dat de Inspecteur ten onrechte de huur als benoemde privé-uitgave heeft verwerkt, omdat daarmee reeds bij de bepaling van het netto loon is rekening gehouden. Hierdoor is het netto-prive € 2.314 te laag vastgesteld. Het Hof laat daarbij in het midden of de Inspecteur niet eveneens de lening aan F van € 9.824 ten onrechte als een benoemde privé-uitgave heeft aangemerkt.
4.6 Belanghebbende heeft gesteld dat hij bij het begin van het jaar 2004 over een grote hoeveelheid contant geld heeft beschikt. Hij verwijst daarvoor onder andere naar de onder 2.6 genoemde bankopname in 1999, de verkoop van auto’s en de door hem verrichte werkzaamheden. Uit de afschriften van de Rabobank-rekeningen blijken geen substantiële kasopnamen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur nagelaten te onderzoeken waaruit belanghebbende zijn contante uitgaven heeft geput. De Inspecteur had, indien zijn onderzoek daartoe aanleiding had gegeven, in de vermogensvergelijking rekening moeten houden met contant geld dat belanghebbende in 2004 heeft besteed.
4.7 Gelet op de onvolledigheid van de vermogensvergelijking en de onder 4.5 genoemde onjuistheid, biedt de uitkomst van de vermogensvergelijking naar het oordeel van het Hof onvoldoende steun aan de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende een hoger belastbaar inkomen uit werk en woning heeft genoten dan hij heeft aangegeven.
4.8 Met hetgeen de Inspecteur overigens heeft aangedragen, maakt hij de correctie van het belastbare inkomen uit werk en woning evenmin aannemelijk. De Inspecteur heeft daarom naar het oordeel van het Hof ten onrechte de navorderingsaanslag en de vergrijpboete opgelegd. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling meer.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.