Arrest d.d. 2 oktober 2012
Zaaknummer 200.067.420/01
(Zaaknummers rechtbank 93807/ HA ZA 08-1034 en 95468/ HA ZA 09-227)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres, respectievelijk geopposeerde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. R. Tamourt, kantoorhoudende te Heerenveen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde, respectievelijk opposant,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: laatstelijk mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden, die zich heeft onttrokken.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 7 februari 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellante] heeft op 6 maart 2012 een akte genomen.
De zaak stond vervolgens op de rol van 3 april 2012 voor het nemen van een antwoordakte van [geïntimeerde], maar op de genoemde datum heeft de advocaat van [geïntimeerde] zich onttrokken.
Daarop is voor het stellen van een advocaat en het alsnog nemen van de bedoelde antwoordakte conform artikel 6.2 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr) uitstel verleend aan [geïntimeerde].
Er heeft zich geen procesvertegenwoordiger voor [geïntimeerde] gesteld.
[appellante] heeft conform artikel 6.4 Lpr arrest gevraagd.
Vervolgens heeft [appellante] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij voormeld tussenarrest heeft het hof [appellante] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de stelling van [geïntimeerde] dat hij in verband met de door hem betaalde huur groot € 7.707,- die in mindering is gebracht op de koopprijs van de onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats] recht heeft op vergoeding aan hem van dit bedrag.
2. [appellante] heeft in haar akte bevestigd dat de huur van € 7.707,- op de koopsom van de onroerende zaak in mindering is gebracht. [appellante] heeft aangevoerd dat zij voor de eigendomsoverdracht tezamen de onroerende zaak hebben gehuurd en dat in de praktijk die huur van de bankrekening van [geïntimeerde] werd voldaan. Dit geschiedde aldus omdat de andere gemeenschappelijke kosten van haar bankrekening werden voldaan. Voorts werden de belastingvoordelen van partijen op de bankrekening van [geïntimeerde] gestort. Volgens [appellante] waren partijen in de periode dat de onroerende zaak werd gehuurd en vervolgens aangekocht reeds enkele jaren samenwonend en hebben partijen de huurbetalingen tezamen (gemeenschappelijke huishouding) gedaan.
3. Het hof overweegt als volgt.
4. Zoals in rechtsoverweging 9 van voormeld tussenarrest is overwogen hanteren partijen het uitgangspunt dat indien en voor zover één van hen vermogen in de onroerende zaak heeft geïnvesteerd een vergoedingsrecht bestaat ter hoogte van het destijds geïnvesteerde bedrag.
5. Gegeven is dat partijen geen samenlevingscontract hebben gesloten en dat zij hun financiën gescheiden hebben gehouden.
6. Het hof begrijpt uit de stellingen van [appellante] dat zij zich erop beroept dat partijen zich ten aanzien van de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding hebben gedragen in overeenstemming met de door hen daarover, al dan niet stilzwijgend, gemaakte afspraken, namelijk dat [geïntimeerde] de huur zou betalen en [appellante] de andere gemeenschappelijke lasten, en dat de belastingvoordelen van partijen op de bankrekening van [geïntimeerde] zouden worden gestort (vergelijk Hoge Raad 8 juni 2012, LJN: BV9539). [geïntimeerde] heeft het bestaan van die afspraak niet betwist aangezien hij geen antwoordakte heeft genomen. Daarmee is de door [appellante] gestelde afspraak komen vast te staan.
7. Het hof oordeelt dat [appellante] op grond van die afspraak in de onderlinge verhouding tussen partijen geacht moet worden haar aandeel in de totale huursom groot € 7.707,- te hebben bijgedragen. Dit betekent dat de op de koopsom van de onroerende zaak in mindering gekomen huur van € 7.707,- niet uitsluitend ten laste van het vermogen van [geïntimeerde] is gekomen en dat [geïntimeerde] in verband daarmee geen vergoedingsrecht heeft.
8. [geïntimeerde] heeft derhalve op grond van hetgeen in het tussenarrest is overwogen (rechtsoverweging 20) een bedrag van € 6.141,98 - in voormeld tussenarrest is abusievelijk vermeld € 6.142,98 - in de onroerende zaak geïnvesteerd. Dit betekent dat hij een vordering van de helft van dit bedrag heeft op [appellante] ofwel € 3.070,99. De andere helft moest hij als mede-eigenaar van de onroerende zaak immers zelf betalen.
Slotsom
9. Het hof oordeelt dan ook dat het door [geïntimeerde] in het kader van de toedeling aan hem van de onroerende zaak aan [appellante] te betalen bedrag aldus is opgebouwd:
Waarde van de onroerende zaak € 187.500,-
Hypotheekschuld -/- € 158.500,-
€ 29.000,-
Waartoe partijen ieder voor de helft,
gerechtigd zijn, ofwel € 14.500,-
10. Op dit bedrag van € 14.500,- komt in mindering de genoemde vordering ter hoogte van de helft van de door [geïntimeerde] in de onroerende zaak gedane investeringen zijnde € 3.070,99. [geïntimeerde] dient daarmee in het kader van de verdeling van de onroerende zaak en het ter zake voor zijn rekening nemen van de hypotheekschuld een bedrag van € 14.500,- -/- € 3.070,99 ofwel € 11.429,01 aan [appellante] te voldoen.
De slotsom
11. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vrije verkoopwaarde van de onroerende zaak bepalen op € 187.500,00. Het hof zal tevens bevelen dat de onroerende zaak wordt toegedeeld aan [geïntimeerde], waarbij hij de hypothecaire schuld voor zijn rekening dient te nemen en, gelet op het gebruik, zal worden veroordeeld om uiterlijk op het moment van de verdeling van de onroerende zaak aan [appellante] een bedrag van € 11.429,01 wegens overbedeling te voldoen. Het hof zal op grond van artikel 677 lid 1 Rv een notaris benoemen ten overstaan van wie de verdeling kan worden tot stand gebracht. Ingevolge artikel 677 lid 3 Rv zal aan deze notaris worden overgelaten dag en uur te bepalen waarop partijen voor haar moeten verschijnen. Partijen zijn het erover eens zijn dat de onroerende zaak aan [geïntimeerde] zal worden toegedeeld en er is geen reden om te veronderstellen dat zij niet aan de verdeling zullen meewerken. De gevorderde dwangsom zal dan ook worden afgewezen. Voor het overige zal het meer of anders gevorderde worden afgewezen.
12. Omdat partijen gewezen levenspartners zijn en de onderhavige procedure uit hun relatie voortvloeit, ziet het hof aanleiding om de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
A. bepaalt de vrije verkoopwaarde van de onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats] op € 187.500,00;
B. gelast partijen om de onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats] toe te delen aan [geïntimeerde] onder de verplichting voor deze om daarbij de hypothecaire schuld bij de Rabobank met nummer 3261.914.246 groot € 158.500,- voor zijn rekening te nemen;
C. veroordeelt [geïntimeerde] uiterlijk op het moment van de toedeling aan hem van deze onroerende zaak aan [appellante] een bedrag van € 11.429,01 wegens overbedeling te voldoen;
D. benoemt tot notaris ten overstaan van wie de toedeling van deze onroerende zaak aan [geïntimeerde] zal plaatsvinden: mevrouw mr. M. Spoelstra, notaris te Grou;
E. verklaart dit arrest voor wat betreft B tot en met D van het dictum uitvoerbaar bij voorraad;
F. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
G. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, K.M. Makkinga en
B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.