Arrest d.d. 16 oktober 2012
Zaaknummer 200.092.857/01
(zaaknummer rechtbank: 110061 / HA ZA 09-434)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen,
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 15 juli 2009, 11 augustus 2010, 22 december 2010 en 8 juni 2011 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 augustus 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 11 oktober 2011.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
"dat het Gerechtshof vernietigt de vonnissen, waarvan beroep, en de ouders veroordeelt om aan [appellant] terug te betalen al hetgeen hij ter uitvoering van voornoemde vonnissen mocht hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van betaling, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad; kosten rechtens."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden], onder overlegging van producties, verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad,
in het principaal appel:
de vonnissen van de rechtbank Groningen, tussen partijen op 11 augustus 2010 en op 8 juni 2011 onder zaak- en rolnummer 110061 / HA ZA 09-343 gewezen, zo nodig onder verbetering of aanvulling van de gronden te bekrachtigen,
in het incidenteel appel:
de vonnissen van de rechtbank Groningen, tussen partijen op 11 augustus 2010 en op 8 juni 2011 onder zaak- en rolnummer 110061 / HA ZA 09-343 gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, [appellant] te veroordelen om aan de ouders te voldoen een bedrag van €1.008.341,- zijnde de helft van de aan hen toekomende meerwaarde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum der verschuldigdheid van de afzonderlijke bedragen die tot dit totaal leiden, tot aan die der algehele voldoening, dan wel het bedrag waarvan uw hof meent dat het aan de ouders toekomt, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum de verschuldigdheid tot aan die der algehele voldoening;
met veroordeling van [appellant] in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het ten dezen te wijzen (eind)arrest en - voor het geval voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met een bedrag van € 131,- voor nasalaris en - indien betekening van dit arrest zal plaatsvinden - met een bedrag van € 68,- terzake van de kosten van dat exploot."
Door [appellant] is in het incidenteel appel, onder overlegging van producties, geantwoord met als conclusie:
"dat het Gerechtshof de ouders in hun incidentele vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, dan wel deze afwijst en de vonnissen van de rechtbank Groningen voornoemd voor zover door
[appellant] niet bestreden, bekrachtigt, met veroordeling van de ouders in de kosten van beide instanties"
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel zeventien grieven opgeworpen.
De [geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.16 van genoemd vonnis van 11 augustus 2010 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Aangevuld met enkele feiten, die in hoger beroep zijn komen vast te staan, gaat het om het volgende.
2. Tussen vader [geïntimeerde 1] en [appellant] bestond sedert 1 mei 1990 een maatschap waarin een landbouwbedrijf werd geëxploiteerd. De maatschap is in onderling overleg per 1 mei 2005 beëindigd. [appellant] heeft vanaf dat moment het bedrijf alleen voortgezet.
3. Bij die gelegenheid heeft [appellant] de boerderij [naam boerderij] aan [adres] te [woonplaats] overgenomen van zijn ouders, samen met 99/100ste aandeel in de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente], met een gezamenlijke oppervlakte van 45 ha, 65 are en 87 ca.
4. Van de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] was reeds 1/100ste deel eigendom van [appellant].
5. Partijen zijn voor de boerderij [naam boerderij] met landerijen (het geheel samen verder aan te duiden als [naam boerderij]) een koopsom overeengekomen van € 878.712,-.
6. In de akte van levering van 5 augustus 2005 is een meerwaardeclausule opgenomen die luidt als volgt:
"1. Indien de koper de door hem bij de onderhavige akte in eigendom verkregen registergoederen en/of rechten op productiequota, hierna te noemen de goederen, binnen vijf jaar na een mei tweeduizend vijf (01-05-2005) vervreemdt, is hij verplicht de helft van de eventuele meerwaarde daarvan te delen met de verkoper en na het overlijden met diens erfgenamen.
Onder meerwaarde wordt verstaan het verschil tussen de bij vervreemding bedongen tegenprestatie, of zo deze hoger mocht zijn, de waarde in het economisch verkeer, en de door de koper betaalde overnamesom.
(…)
3. Onder vervreemding wordt verstaan de levering in juridische of economische eigendom, ongeacht op grond van welke titel zulks geschiedt, de vestiging of het verlenen van zakelijke of persoonlijke gebruiksrechten, ingeval van verpachting, onteigening, alsmede alle overige (rechts)handelingen die tot gevolg hebben dat de koper financieel voordeel behaalt indien hij de door hem overgenomen goederen te gelde maakt of aan de agrarische bedrijfsuitoefening onttrekt.
4. De verplichting tot verrekening geldt voor de koper niet:
(…)
e. met betrekking tot de opstallen en ondergrond van die opstallen;
(…)
7. De verrekeningsplicht geldt niet indien de koper per aangetekend schrijven aan de meerwaarde-gerechtigden vóór de vervreemding te kennen geeft dat hij de ontvangen vergoeding zal aanwenden voor de aankoop van vervangende registergoederen voor de agrarische bedrijfsuitoefening. Deze aankoop dient binnen twee jaar na de vervreemding te zijn geschied. Indien een gedeelte van de ontvangen vergoeding niet wordt aangewend voor de aankoop van vervangende goederen, dan dient dat deel onmiddellijk verrekend te worden. Gedurende de voormelde duur van twee jaar zal de ontvangen vergoeding in depot worden gestort bij een notaris, onder de bepaling dat over dit bedrag slechts beschikt kan worden voor de aankoop van vervangende goederen.
(…)."
7. [appellant] heeft de schulden van de maatschap overgenomen. Hij heeft bij notariële akte van 5 augustus 2005 aan Rabohypotheekbank N.V. en Coöperatieve Rabobank West Groningen U.A. (verder samen te noemen Rabobank) het recht van hypotheek verleend op de boerderij met landerijen tot een bedrag van € 900.000,- vermeerderd met renten en kosten ten bedrage van € 315.000,-; derhalve tot een bedrag van totaal € 1.215.000,-. Deze hypotheek is gevestigd tot zekerheid van een aan hem verstrekte lening.
8. In februari 2008 heeft [appellant] [naam boerderij] verkocht aan [koper] Beheer B.V. (verder te noemen [koper]) voor een bedrag van € 3.050.000,-.
In de koopovereenkomst hebben [appellant] en [koper] de koopsom als volgt gesplitst:
- Woongedeelte € 150.000,--
- Ondergrond en tuin woongedeelte ca. 1.500 m2 € 80.000,--
- Aangebouwde schuur, bijschuur, erfverhardingen € 140.000,--
- Ondergrond en erf, incl. agrarisch bouwblok ca. 5.100 m2 € 80.000,--
- Bewaarloods aardappelen € 85.000,-
- Ondergrond bewaarloods ca. 1.000 m2 € 15.000,--
- Landbouwgrond, ca. 44.85.98 hectare € 2.500.000,--
Totaal € 3.050.000,--
9. In de koopovereenkomst zijn verder nog de volgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 16 Ontbindende voorwaarden
(…)
16.1.c Deze overeenkomst is onlosmakelijk verbonden met de tussen partijen gesloten koopovereenkomst inzake het hotel/restaurant [naam hotel/restaurant], staande en gelegen [adres]. Deze overeenkomst kan door partijen worden ontbonden indien genoemde overeenkomst geen doorgang vindt.
(…)
Artikel 17 voortgezet verbruik door verkoper
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 6 lid 1 van deze overeenkomst heeft de verkoper en diens echtgenote het recht om het verkochte na levering om niet te blijven gebruiken op dezelfde wijze als thans geschiedt tot en met drie jaren na datum eigendomsoverdracht.
(…)"
10. Bij brief van 14 maart 2008 heeft [appellant] zijn ouders medegedeeld dat hij van plan is [naam boerderij] op 1 april 2008 te leveren aan een niet nader aangeduide koper en dat deze brief geldt als kennisgeving van het voornemen de door hem te ontvangen koopsom, dan wel "vergoeding", binnen twee jaren aan te wenden voor de aankoop van vervangende registergoederen voor de agrarische bedrijfsuitoefening als bedoeld in onderdeel 7 van de meerwaardeclausule.
11. [appellant] en zijn echtgenote [echtgenote van appellant] (verder te noemen [echtgenote van appellant]) hebben op 1 april 2008 de vennootschap onder firma [de vof] Horeca (verder te noemen v.o.f. [de vof]) opgericht met als doel om onder de handelsnaam [handelsnaam] voorbereidingen te treffen om te komen tot de exploitatie van een hotel, restaurant en feestzaal op het adres [adres] te [woonplaats].
12. [koper] heeft het hotel/restaurant [het hotel/restaurant] (verder te noemen het hotel/restaurant) aan de [adres] te [woonplaats] voor een bedrag van € 750.000,- verkocht aan [appellant] en [echtgenote van appellant], ten deze handelend in hun hoedanigheid van vennoten van de v.o.f. [de vof].
13. Mr. [de notaris], van het notariskantoor [notariskantoor] te [woonplaats], heeft Rabobank bij brief van 31 maart 2008 het volgende geschreven:
“Er is nog geen definitieve afspraak voor ondertekening van de akten gemaakt. (…) Het wachten is op een reactie van de ouders (…) met name voor wat betreft de berekening door de accountant van de hoogte van de meerwaarde en het daarmee verband houdende bedrag dat voor uw bank niet als pand kan dienen.
De accountant heeft het bedrag dat voor de ouders beschikbaar moet blijven berekend op € 1.006.245,00.
Zoals de zaak er nu uitziet, kan aan het verzoek van uw bank om minimaal 1,2 miljoen euro aan de bank te verpanden worden voldaan.
Volgens mij is de situatie als volgt:
- uw bank voldoet de nota voor de aankoop van het “[het hotel/restaurant]”;
- de verkoopopbrengst van de boerderij wordt op een door u nog apart en nieuw te openen derdengeldrekening ten name van ons kantoor gestort, zulks voor de aankoop van vervangend agrarisch registergoed. Van de opbrengt kan voor uw bank in ieder geval niet het aan de ouders toekomende deel van de meerwaarde (…) dienen;
- (…)
- De bank werkt mee aan royement om niet van de bestaande hypotheek op de boerderij.
(…) Ik verzoek u nu reeds ervoor te zorgen dat het totaalbedrag dat de familie [appellanten] nodig heeft voor de aankoop, uiterlijk bij de ondertekening van de akten ’s morgens om 09.00 uur in ons bezit is door bijschrijving op onze bij uw bank bekende kwaliteitsrekening (…).”
14. Mr. [no[notaris], notaris te [woonplaats], heeft [koper] een “Nota van afrekening” gestuurd met betrekking tot de aankoop van [naam boerderij]. Het slot van deze nota luidt:
“ Door u te voldoen EUR 3.088.855,43, op welk bedrag in mindering strekt het door u te ontvangen bedrag inzake de verkoop van ‘[het hotel/restaurant]’ van in totaal EUR 805.161,15 zodat u per saldo nog dient te voldoen EUR 2.283.694,28”.
15. De notaris heeft [appellant] en [echtgenote van appellant] een tweetal nota’s van afrekening gezonden, één betreffende de aankoop van het hotel/restaurant waarin de passage is opgenomen “Door u te voldoen EUR 875.310,67” en één betreffende de verkoop van [naam boerderij], waarvan het slot luidt:
“ Blijft door u te ontvangen EUR 3.013.814,39 welk bedrag op een nieuw te openen derdengeldrekening bij ons in depot zal worden gestort t.b.v. de aankoop van vervangend agrarisch registergoed, zulks in verband met de toepasselijkheid van de meerwaardeclausule”.
16. [naam boerderij] is op 10 april 2008 door [appellant] aan [koper] geleverd. Rabobank heeft bij de levering van [naam boerderij] aan [koper] het recht van hypotheek op die onroerende zaken prijsgegeven.
17. [koper] heeft op 10 april 2008 het hotel/restaurant geleverd aan [appellant] en [echtgenote van appellant] als vennoten van v.o.f. [de vof].
18. [koper] heeft op 10 april 2008 € 2.283.694,28, de koopsom van [naam boerderij], vermeerderd met kosten en verminderd met de opbrengst van het hotel/restaurant overgeboekt naar een derdengeldenrekening van Notariskantoor [het[notaris]iskantoor] (verder het notariskantoor).
19. De v.o.f. [de vof] heeft op 10 april 2008 € 875.310,75, het bedrag van de aankoop van het hotel/restaurant, vermeerderd met omzetbelasting, overdrachtsbelasting en kosten, overgeboekt naar bankrekeningnummer 3352.24.008, een derdengeldenrekening van het notariskantoor.
20. Rabobank heeft op 10 april 2008 een lening verstrekt aan de v.o.f. [de vof] van € 900.000,-. Als zekerheid voor de terugbetaling van dit bedrag hebben
[appellant] en [echtgenote van appellant] bij akte van 10 april 2008 een recht van hypotheek verstrekt op het hotel/restaurant met (onder)grond tot een bedrag van € 1.000.000,-, vermeerderd met rente en kosten van € 350.000,-; derhalve tot totaal € 1.350.000, . Tevens is bij die akte een pandrecht verstrekt op alle roerende zaken in het hotel/restaurant.
21. Op 10 april 2008 zijn [appellant] als pandgever en Rabobank als pandnemer in overeenstemming met het financieringsvoorstel van 27 maart 2008 overeengekomen, dat [appellant] tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van [appellant] en [echtgenote van appellant] (gezamenlijk aangeduid als debiteur), handelend als vennoten van de v.o.f. [de vof], alsmede voor zich in privé te vorderen mocht hebben uit hoofde van onder meer verstrekte en/of te verstrekken geldleningen en/of kredieten, in onderpand heeft verstrekt "de vorderingen, inclusief daarover te ontvangen rente, op [notariskantoor] Netwerk Notarissen uit hoofde van de voor de pandgever aangehouden spaar-/ depositogelden op/ onder nummer [bankrekeningnummer] c.q. de daarvoor in de plaats tredende rekening(en), rekeningnummer(s) of contractnummer(s) groot EUR 1.200.000,00."
22. Het notariskantoor heeft op 14 april 2008 € 3.013.814,39 overgeboekt naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer], een (andere) derdengeldenrekening van het kantoor.
23. [appellant] heeft op 9 juni 2008 € 36.185,61, het bedrag dat was gemoeid met verschillende kosten betreffende de verkoop van [naam boerderij], overgeboekt naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer]. Vanaf dat moment stond er € 3.050.000,- op deze rekening.
24. Bij brief van 9 juni 2008 heeft voornoemde notaris mr. [no[notaris] verklaard dat de gehele verkoopopbrengst van de boerderij met landerijen van € 3.050.000,- op de depotrekening van zijn kantoor is gestort en dat alleen medewerkers van zijn kantoor daarover kunnen beschikken.
25. Op 28 juli 2008 is van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] een bedrag van € 3.050.000,- overgeboekt naar bankrekening nummer [bankrekeningnummer], een wederom andere derdengeldenrekening van het notariskantoor.
26. Rabobank heeft bij brief van 24 december 2008 aan [appellant] medegedeeld:
"Ondanks de recentelijk sterk gewijzigde bancaire en interbancaire verhoudingen op de kapitaalmarkt blijft de toezegging dat uw gehele depot onder notaris mr. [no[notaris] ten bedrage van € 3.050.000 voor u beschikbaar is voor de verwerving van Nederlands agrarisch onroerend goed, gehandhaafd.
Rabobank Noord en West Groningen verbindt daaraan wel de voorwaarde dat haar alsdan hypothecaire zekerheid wordt verleend voor het bedrag van de oorspronkelijke op 10 april 2008 doorgehaalde hypotheek ten bedrage van € 900.000,- met een opslag van 35 % voor rente en kosten, welke zekerheid op die datum is omgezet in een pandrecht van € 1.200.000,- (inclusief rente en kosten) op het depot onder notaris [notaris] ter financiering van dat depot."
27. Eveneens op 24 december 2008 zijn [appellant] en [echtgenote van appellant] als pandgevers en Rabobank als pandnemer overeengekomen dat tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van [appellant] en [echtgenote van appellant] (gezamenlijk aangeduid als debiteur) handelend als enige beherende vennoten van de v.o.f. [de vof], alsmede voor zich in privé te vorderen mocht hebben uit hoofde van onder meer verstrekte en/of te verstrekken geldleningen en/of kredieten, in onderpand heeft verstrekt:
"1. Alle huidige en toekomstige inventaris van zowel het landbouwbedrijf als van de horecagelegenheid
2. Alle huidige en toekomstige werktuigen van zowel het landbouwbedrijf als van de horecagelegenheid."
28. Van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] is op 28 juli 2009 een bedrag van € 3.050.000,- teruggeboekt naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer].
29. Op 29 juli 2009 is van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] een bedrag van € 1.750.000,- overgeboekt naar bankrekeningnummer nr. [bankrekeningnummer] en op 31 juli 2009 € 1.300.000,- naar bankrekening nummer [bankrekeningnummer]. Beide rekeningen zijn derdengeldenrekeningen van het notariskantoor.
30. Op 4 augustus 2009 hebben [appellant] als pandgever en Rabobank als pandnemer een overeenkomst gesloten, waarbij [appellant] tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van hem als debiteur te vorderen mocht hebben uit hoofde van onder meer verstrekte en/of te verstrekken geldleningen en/of kredieten, in onderpand heeft verstrekt "de vorderingen, inclusief daarover te ontvangen rente, op [notariskantoor] Netwerk Notarissen uit hoofde van de voor de pandgever aangehouden spaar-/ depositogelden op/onder nummers [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] c.q. de daarvoor in de plaats tredende rekening(en), rekeningnummer(s) of contractnummer(s)thans groot EUR 1.200.000,00."
31. Bij brief van 18 november 2009 heeft de Rabobank aan [appellant] en [echtgenote van appellant], op hun verzoek, het volgende verklaard:
“De Rabobank heeft op 10 april 2008 een bedrag EUR 875.310,67 overgeboekt naar notaris [notaris] te [woonplaats] inzake de financiering van het hotel van dhr
[appellant] en mevr [echtgenote van appellant]; beide gezamenlijk optredend onder de naam V.O.F. [de vof] Horeca. Als onderpand van deze financiering is hypotheek gevestigd op het horecapand te [adres] en verpanding machines en inventaris”.
32. [appellant] heeft op 1 maart 2010 de boerderij "[boerderij] gekocht.
33. Van rekeningnummer [bankrekeningnummer] zijn op 4 maart 2010 een bedrag van € 717.580,31 uit hoofde van "[appellant], aflossing Rabo Noordenveld West Groningen" en een bedrag van € 550.000,- uit hoofde van "[appellant] Betalingskenmerk PA 0100304701154 Eurobetaling SHA handm. spoed [appellant] VOLGENS OPDRACHT" afgeboekt.
Op 17 maart 2010 is van deze rekening een bedrag van € 33.337,77 overgeboekt naar een rekening van [appellant] onder de vermelding "overboeking ivm opheffen rek. greven netw. notaris". Vanaf dat tijdstip bedroeg het saldo van de rekening € 0,00.
34. Van de rekening nummer [bankrekeningnummer] zijn op 4 maart 2010 bedragen afgeboekt van € 1.000.000,- en € 750.000,- beide onder vermelding van "[bankrekeningnummer] DERDENGELDEN [notaris] NETW CF AFSRPAAK".
35. Bij brief van 30 augustus 2010 heeft Rabobank op verzoek van [appellant] de volgende verklaring afgegeven:
"Bij de overdrachten als uitvloeisel van de verkoop van de boerderij te [woonplaats] / koop van het horecapand te [woonplaats] door [appellant] is de hypotheek op de boerderij van € 900.000 (excl. 35% voor rente en kosten) ingewisseld tegen een pandrecht van € 1.200.000 (inclusief rente) op het depot van notaris [notaris]. Voorts is een hypotheek gevestigd op het horecapand groot € 1.000.000 (excl. rente en kosten).
Aan [appellant] en [echtgenote van appellant] is op 10 april 2008 een lening op het onroerend goed van het horecapand verstrekt van € 900.000. (…) Aan [de vof] vof is later, op 11 juli 2008, een kredietfaciliteit in rekening-courant van € 75.000 verleend. Op 24 december 2008 hebben [appellant] en [echtgenote van appellant] aanvullende zekerheid aan Rabo NWGroningen verleend in de vorm van een pandrecht op hun landbouwmachines, landbouwinventaris en horeca-inventaris.
Op het moment in maart 2010 dat [appellant] agrarisch onroerend goed in Denemarken in eigendom zou verwerven en vrijgave van het pandrecht op het depot vroeg, zijn de leningen ten behoeve van de boerderij op basis van oorspronkelijk de hypothecaire zekerheid, later ten behoeve van de financiering van het depot op basis van verpanding van het depot onder de notaris, afgelost aan Rabo NW Groningen."
36. Bij brief van 12 juli 2011 heeft Rabobank op verzoek van [appellant] het volgende geschreven:
"In de afgelopen jaren is er meerdere keren een beroep gedaan op de bank om te faciliteren in tijdelijke of langdurige financieringsvraagstukken. Naar aanleiding van een vonnis heeft u verzocht de feiten nog eens op een rij te zetten. De verpanding van een (deel) van de spaargelden wordt daarbij door u in het bijzonder van belang geacht.
Februari 2008 schuld zekerheid
Bestaande situatie akkerbouwbedrijf [akkerbouwbedrijf] € 650.000,- hyp € 900.000
Maart 2008 schuld zekerheid
Aankoop [adres]/verkoop [akkerbouwbedrijf] € 1.550.000 hyp € 1 miljoen op [adres], verpanding spaargeld € 1,2 miljoen vrijgave zekerheid hypotheek [akkerbouwbedrijf] ad € 900.000
Bij het aankoop van [adres] is er een hypotheek gevestigd op het betreffend onroerend goed en is er een verpanding gevestigd op spaarmiddelen die waren gestald bij de notaris. De verpanding van de spaarmiddelen was noodzakelijk in verband met het royement van de hypothecaire inschrijving van de boerderij [akkerbouwbedrijf]. De transactie rond de aankoop van de [adres] en verkoop van de boerderij op [akkerbouwbedrijf] zijn in één offerte verwerkt.
Juli 2008 schuld zekerheid
Kredietuitbreiding € 1.625.000 geen extra zekerheid gevestigd
September 2008 schuld zekerheid
Uitbreiding lening € 1.724.000 geen extra zekerheid gevestigd
December 2008 schuld zekerheid
Extra zekerheid € 1.724.000 verpanding inventaris en voorraden
Juli 2009
Rekeningnummers verpand spaargeld zijn gewijzigd,
daardoor nieuwe akte noodzakelijk. schuld zekerheid
€ 1.724.000 zekerheid hyp € 1 miljoen, verpanding spaargeld € 1,2 miljoen en inventaris en voorraden
Augustus 2009 schuld zekerheid
Uitbreiding krediet € 1.750.000 geen extra zekerheid gevestigd.
Maart 2010 schuld zekerheid
Vrijgave verpanding € 1,2 miljoen spaargeld € 975,000 hyp € 1 miljoen verpanding inventaris en voorraden
Het chronologisch overzicht geeft aan dat, zekerheidstechnisch gezien, een verpanding van spaarmiddelen heeft plaats gevonden ter hoogte van
€ 1,2 miljoen. De pandakte van juli 2009 is een gevolg van het feit dat er door de relatie gekozen is voor andere spaarvormen (met nieuwe rekeningnummers in onze administratie tot gevolg) en dientengevolge een nieuwe overeenkomst opgemaakt diende te worden."
37. Uit het depot is maandelijks een bedrag aan rente uitgekeerd aan [appellant].
Het geding in eerste aanleg
38. De [geïntimeerden] hebben na wijziging van eis samengevat primair gevorderd een verklaring voor recht dat [appellant] de volledige meerwaarde ten bedrage van € 2.275.689,00 dient te verrekenen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf 10 april 2008, subsidiair een verklaring voor recht dat [appellant] dient te verrekenen het bedrag dat [koper] heeft ingehouden op de koopsom van [naam boerderij], € 766.305,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf 10 april 2008.
39. De [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat [appellant] bij de verkoop van [naam boerderij] in strijd met de meerwaardeclausule een deel van de opbrengst heeft gebruikt voor de aankoop van het hotel/restaurant. [appellant] dient volgens hen aan te tonen dat op 10 april 2008 het volledige bedrag van EUR 3.050.000,00 bij de notaris in depot is gestort en daarop sindsdien is blijven staan. Zij achten hem daar tot nu toe niet in geslaagd. Een latere bijstorting laat de alsdan reeds ontstane betalingsverplichting onverlet. Daarnaast verzet onderdeel 7 van de meerwaardeclausule zich volgens de ouders tegen het verpanden van een deel van de in depot gestorte opbrengst. De depotverplichting dient, aldus de ouders, om aan hen de zekerheid te bieden dat zij het hen toekomende deel van de meerwaarde ontvangen.
40. [appellant] heeft verweer gevoerd.
41. De rechtbank heeft bij vonnis van 8 juni 2011 [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerden] € 600.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2008 en de kosten van de procedure.
In dat verband heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellant] en [echtgenote van appellant] voor de financiering van de aankoop en de verbouwing van het hotel/restaurant bij Rabobank een lening van € 900.000,- hebben gesloten, ter zake waarvan door [appellant] als zekerheid aan deze bank een pandrecht van € 1.200.000,- op het in depot gestorte bedrag is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee een bedrag van € 1.200.000,- aangewend voor een ander doel dan de aankoop van vervangende zaken als bedoeld in de meerwaardeclausule, zodat [geïntimeerden] aanspraak kunnen maken op € 600.000,-.
Wijziging van eis in het incidenteel appel
42. De [geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel hun eis gewijzigd. Zij vorderen thans [appellant] te veroordelen om aan hen te betalen € 1.008.341, zijnde de helft van de aan hen toekomende meerwaarde, vermeerderd met de wettelijke rente.
43. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [geïntimeerden]. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [geïntimeerden] zal daarom recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
44. De vordering van [geïntimeerden] in hoger beroep is samengesteld uit de volgende onderdelen (zie punt 97 e.v. memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, houdende wijziging van eis):
1) de verrekening in verband met de aankoop van het hotel/restaurant op 10 april 2008 ten bedrage van € 805.161,15;
2) de verrekening over het op het depot gevestigde pandrecht ten behoeve van de financiering van het hotel-restaurant ter grootte van € 1.200.000,-;
3) de verrekening over de door [appellant] aan het depot onttrokken rente ter grootte van € 283.522,84;
4) de verrekening met betrekking tot de uiteindelijke aanwending van het depot, waarvan een bedrag van € 2.200.000,- is geïnvesteerd in Denemarken en een bedrag van € 850.000,- is gebruikt voor de aflossing van schulden.
Naar de mening van de ouders gaan deze bedragen de helft van de meerwaarde, welke helft door hen is berekend op € 1.008.341,-, te boven zodat [appellant] dit laatste bedrag vermeerderd met wettelijke rente aan hen dient te voldoen.
De grieven
45. De grieven richten zich niet tegen de tussenvonnissen van 15 juli 2009 en 22 december 2010, zodat [appellant] in zijn hoger beroep tegen deze vonnissen niet kan worden ontvangen.
46. Grief I in het principaal appel komt op tegen het feit dat de rechtbank op grond van het overwogene in rechtsoverweging 2.2. van het vonnis van 8 juni 2011 [appellant] heeft veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van € 600.000,-, waar [geïntimeerden] een verklaring voor recht hadden gevorderd en geen veroordeling tot betaling van enig bedrag.
47. De grief is als zodanig terecht opgeworpen, maar leidt niet tot een ander resultaat, nu [geïntimeerden] in hoger beroep alsnog hun vordering in die zin hebben aangepast, dat zij thans betaling van een bedrag van € 1.008.341,- hebben gevorderd.
48. Het hof zal nu eerst grief III in het incidenteel appel bespreken, zijnde de grief die van alle andere grieven het verst strekt. Deze grief komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het er om gaat dat op 10 april 2008 op het eind van de dag een som gelijk aan de verkoopopbrengst van [naam boerderij] in depot stond bij een notaris onder de bepaling dat over dit bedrag slechts mag (kan) worden beschikt voor de aankoop van vervangend agrarisch goed (rechtsoverweging 5.7. van het vonnis van 10 augustus 2010). De [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat
[appellant] enerzijds de opbrengst van [naam boerderij] heeft verrekend met de koopsom van het hotel/restaurant en anderzijds het depot heeft aangevuld met geleend geld. Dat leidt er volgens hen toe dat [appellant] de koopsom van het hotel, € 805.161,15, althans de helft van dit bedrag, met hen moet verrekenen (zie rechtsoverweging 44 onder 1)
49. Het hof stelt vast dat op 10 april 2008 verschillende bedragen tot een totaal van € 3.013.814,39 naar de derdengeldenrekening van de notaris zijn overgeboekt ter uitvoering van de meerwaardeclausule. Dit bedrag betreft de opbrengst van [naam boerderij] van € 3.050.000,- verminderd met makelaarskosten en enkele andere kosten. De overboeking van verschillende bedragen in plaats van één bedrag is een uitvloeisel van een samenstel van transacties dat op 10 april 2008 heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft [appellant] [naam boerderij] aan [koper] geleverd en heeft [koper] aan v.o.f. [de vof] het hotel/restaurant geleverd. Voorts heeft [koper] een bedrag aan [appellant] betaald dat is overgeboekt naar een derdengeldenrekening van de notaris en heeft v.o.f. [de vof] een lening gesloten bij Rabobank en het aldus geleende bedrag eveneens overgeboekt naar een derdengeldenrekening van de notaris. [appellant] heeft aldus in samenspraak met [koper], Rabobank, v.o.f. [de vof] Horeca en de notaris gezorgd voor een praktische afwikkeling van de verschillende transacties, waarbij [geïntimeerden] op geen enkele wijze zijn benadeeld.
50. Aan het feit dat de storting in het depot van een bedrag van € 36.185,61 door [appellant] eerst enige tijd na 10 april heeft plaatsgevonden zal het hof in navolging van de rechtbank voorbij gaan, nu aannemelijk is dat het om een vergissing ging.
51. Grief III in het incidenteel appel slaagt dan ook niet.
52. Met de grieven II, III, IV, V, X, XII en XIII in het principaal appel komt
[appellant] op tegen de wijze waarop de rechtbank de meerwaardeclausule heeft uitgelegd en toegepast (rechtsoverwegingen 5.2., 5.3. en 5.4. van het vonnis van 11 augustus 2010 en rechtsoverweging 2.2. van het vonnis van 8 juni 2011). Naar de mening van [appellant] is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat hij alleen landbouwgronden heeft verkocht. Aangezien het volgens hem verder duidelijk is dat aan de ouders nooit meer hoeft te worden uitgekeerd dan de helft van de meerwaarde, is er geen grond om meer dan de helft van de meerwaarde van de landbouwgronden in depot te houden. Daarbij heeft hij er op gewezen dat bij de berekening van de meerwaarde de opbrengst van de landbouwgronden dient te worden verminderd met de drainagekosten en het 1/100ste deel van de landerijen dat hij al in eigendom had (grief II, rechtsoverwegingen 5.2 en 5.3. van het vonnis van 11 augustus 2010 en grief XIII van het vonnis van 8 juni 2011).
Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet vrij kan beschikken over de destijds door hem betaalde koopsom voor [naam boerderij] vermeerderd met zijn eigen helft van de gerealiseerde meerwaarde, noch over de koopsom alleen. Hij is van opvatting dat er geen reden is ten behoeve van zijn ouders een hoger bedrag in depot te stellen dan het bedrag waar zij maximaal aanspraak op zouden kunnen maken als geen vervangende onroerende zaken worden gekocht (grief III en IV, rechtsoverweging 5.3. van het vonnis van 11 augustus 2010 en grief XII van het vonnis van 8 juni 2011).
[appellant] kan zich evenmin verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de meerwaardeclausule zo moet worden uitgelegd, dat het gehele in depot staande bedrag vrij moet zijn van enige belening, noch anderszins tot zekerheid van derden mag dienen (grief V, rechtsoverweging 5.4. van het vonnis van 11 augustus 2010 en grief X, rechtsoverweging 2.2. van het vonnis van 8 juni 2011).
53. Met grief I in het incidenteel appel komen [geïntimeerden] eveneens op tegen de wijze waarop de rechtbank de meerwaardeclausule heeft uitgelegd. Zij kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat elk gedeelte van de verkoopopbrengst dat niet op de voorgeschreven wijze in depot is gesteld onmiddellijk moet worden verrekend, in die zin dat de helft van dat deel terstond aan de ouders moet worden uitgekeerd voor zover dat niet meer is dan de helft van de gerealiseerde meerwaarde (rechtsoverweging 5.2. onder d van het vonnis van 11 augustus 2010) en dat hen op basis van dat uitgangspunt slechts een bedrag van € 600.000,- toekomt (rechtsoverweging 2.2.en 2.3. van het vonnis van 8 juni 2011). De [geïntimeerden] hebben onder verwijzing naar de aantekeningen van mr. Kremer ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg van 14 oktober 2009 betoogd dat in het geval [appellant] € 1,- uitgeeft voor andere goederen, zij eveneens € 1,- dienen te ontvangen.
54. Het hof stelt vast de meerwaardeclausule betrekking heeft op de door
[appellant] bij akte van 5 augustus 2005 in eigendom verkregen registergoederen en/of rechten op productiequota. In de agrarische sector is het niet ongebruikelijk dat, zoals in dit geval, in het kader van een bedrijfsopvolging door één van de kinderen het bedrijf tegen gunstige voorwaarden aan het betrokken kind (de bedrijfsopvolger) wordt overgedragen. Veelal wordt dan een overnameprijs overeengekomen die ligt beneden de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer. De achtergrond daarvan is om het voor de bedrijfsopvolger mogelijk te maken het bedrijf op een rendabele wijze voort te zetten. Zou de vrije verkoopwaarde worden gehanteerd, dan zouden voor de bedrijfsopvolger de financieringslasten zo hoog worden dat deze aan een rendabele exploitatie van het bedrijf in de weg staan. Om te voorkomen dat de bedrijfsopvolger het bedrijf na overname verkoopt tegen de vrije verkoopwaarde en aldus het verworven voordeel aanwendt voor andere doeleinden wordt in de regel een meerwaardeclausule overeengekomen tussen de ouders en de bedrijfsopvolger. Een dergelijke meerwaardeclausule, die verschillende vormen kan aannemen, komt er op neer dat op het moment dat de bedrijfsopvolger het bedrijf verkoopt en aldus de meerwaarde realiseert de meerwaarde moet verrekenen met zijn ouders of de andere kinderen.
55. In dit geval wordt, voor zover hier van belang, onder meerwaarde wordt, verstaan het verschil tussen de door [appellant] betaalde overnamesom en de door hem bij verkoop bedongen tegenprestatie (onderdeel 1 van de meerwaardeclausule).
56. Anders dan [appellant] heeft gesteld, heeft hij niet alleen de landbouwgronden aan [koper] verkocht, maar ook het woongedeelte van de boerderij, de aangebouwde schuur en verdere opstallen met ondergrond, tuin en erf. Dit betreft allemaal registergoederen die volgens de in de meerwaardeclausule gegeven definities meetellen voor de bepaling van de meerwaarde.
[appellant] heeft voor deze registergoederen bij de verkoop aan [koper] een bedrag van € 3.050.000,- ontvangen. De totale opbrengst van € 3.050.000,- dient voor de berekening van de meerwaarde te worden verminderd met de opbrengst van 1/100ste deel van de gronden die [appellant] op 5 augustus 2005 al had. Door [appellant] is dat bedrag onweersproken op € 20.124,89 becijferd, zodat moet worden uitgegaan van (€ 3.050.000,- min € 20.124,89 =) € 3.029.875,11. [appellant] heeft voor [naam boerderij], met uitzondering van het 1/100ste deel van een gedeelte van de landbouwgronden dat hem reeds toebehoorde, op 5 augustus 2005 aan zijn ouders (€ 878.712,- min € 108.544,00 voor inventaris = ) € 770.168,- betaald (zie productie 54). Met een correctie voor drainagekosten zal het hof geen rekening houden, omdat zoals ook [geïntimeerden] hebben gesteld (memorie van antwoord punt 21), de rekening niet op naam staat van
[appellant], hij niet heeft aangetoond deze rekening te hebben betaald en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om iets anders dan onderhoud.
Voor de berekening van de meerwaarde is het niet van belang dat [naam boerderij] ten dele was gefinancierd met een hypothecaire lening.
De meerwaarde bedraagt derhalve (€ 3.029.875,11 min € 770.168,- =) € 2.259.707,11.
57. Op grond van onderdeel 4, sub e, van de meerwaardeclausule komen de opstallen en de ondergrond van die opstallen evenwel niet voor verrekening in aanmerking. [appellant] en [koper] hebben van de totale koopsom van [naam boerderij] een bedrag van € 150.000,- aan het woongedeelte toegerekend, € 80.000, aan de ondergrond en tuin van het woongedeelte, € 140.000,- aan een aangebouwde schuur en een bijschuur, € 80.000,- aan ondergrond en erf, inclusief agrarisch bouwblok, € 85.000,- aan een bewaarloods voor aardappelen en € 15.000,- aan de ondergrond van de bewaarloods. Totaal moet daardoor van de meerwaarde € 550.000,- buiten de verrekening worden gehouden, zodat van de meerwaarde van € 2.259.707,11 (min € 550.000,- =) € 1.709.707,11 voor verrekening in aanmerking komt. De [geïntimeerden] kunnen daardoor maximaal aanspraak maken op (€ 1.709.707,11 : 2 =) € 854.853,56.
58. [appellant] heeft betoogd (punt 10 memorie van antwoord in het incidenteel appel) dat [geïntimeerden] in de aantekeningen van mr. Kremer ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg van 14 oktober 2009 (bladzijde 10) hebben erkend dat een bedrag van € 1.400.000,- niet kan worden verrekend. Naar het oordeel van het hof is hier echter geen sprake van een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 Rv. Het betreft slechts een rekenvoorbeeld, zodat het hof voorbij zal gaan aan de stelling van [appellant] dat van een dergelijke erkentenis wel sprake is.
59. In onderdeel 7 van de meerwaardeclausule is een uitzondering op de verrekeningsplicht opgenomen voor het geval [appellant] de "ontvangen vergoeding" binnen twee jaar zal gebruiken voor de koop van vervangende registergoederen voor de agrarische bedrijfsuitoefening. De "ontvangen vergoeding" moet gedurende die periode van maximaal twee jaar in depot worden gestort bij een notaris.
60. In tegenstelling tot hetgeen [appellant] heeft betoogd, verzet de strekking van de meerwaardeclausule zich er tegen dat hij gedurende de loop van de periode van twee jaren vrij kan beschikken over de aankoopsom van [naam boerderij] en zijn eigen helft van de gerealiseerde meerwaarde. De meerwaardeclausule strekt er juist toe dat de met de verkoop van [naam boerderij] verkregen opbrengst bij elkaar wordt gehouden om [appellant] in de gelegenheid te stellen een landbouwbedrijf van gelijke of grotere omvang te kopen, ten einde het hem mogelijk te maken zich ook in de toekomst een inkomen uit agrarische bedrijfsvoering te verwerven. Met die reden hebben [geïntimeerden] in augustus 2005 zogezegd geld in [naam boerderij] laten zitten.
61. Naar het oordeel van het hof heeft op grond van onderdeel 7 van de meerwaardeclausule verder te gelden dat slechts het deel van de ontvangen vergoeding dat niet wordt gebruikt voor de aankoop van vervangende goederen dient te worden verrekend. Dat volgt uit de bewoordingen van onderdeel 7, waarin is opgenomen: "dan dient dat deel onmiddellijk verrekend te worden". Die uitleg strookt bovendien met de bedoeling van het depot om een zo groot mogelijk bedrag beschikbaar te houden voor vervangende agrarische onroerende zaken.
62. Waar het gaat om het pandrecht dat [appellant] op een deel van het depot heeft gevestigd acht het hof doorslaggevend dat de bank het pandrecht niet heeft uitgewonnen, zodat er uit dien hoofde geen sprake van is dat een deel van het depot is aangewend voor een ander doel dan de aankoop van vervangende goederen. Het bedrag in het depot is beschikbaar gebleven voor de aankoop van een vervangend agrarisch bedrijf. Daardoor is door de enkele verpanding geen grond voor onmiddellijke verrekening ontstaan op grond van artikel 7 van de meerwaardeclausule.
Dat [appellant] gedurende maximaal twee jaren de tijd heeft gehad om naar een ander agrarisch bedrijf te zoeken en de ouders daardoor zolang in onzekerheid hebben verkeerd, vloeit voort uit de meerwaardeclausule zelf, waarin die termijn is opgenomen.
In het licht van het vorenstaande kan het antwoord op de vraag of de meerwaardeclausule zich er tegen verzet dat een deel van het bij de notaris in depot gestorte bedrag met een pandrecht wordt bezwaard in het midden blijven.
63. De grieven II, III, IV, V, X, XII en XIII in het principaal appel en grief I in het incidenteel appel slagen derhalve deels en voor het overige stranden zij.
64. Met de grieven VII en VIII in het principaal appel keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij in ernstige mate de twijfel deelt van [geïntimeerden] dat de waarde van het hotel/restaurant en de inventaris in april 2008 zodanig was, dat Rabobank daarin voldoende zekerheid kon vinden om een bedrag van € 875.310,67 over te maken naar de notaris (rechtsoverweging 5.8. van het vonnis van 11 augustus 2010). Naar de mening van [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat het er voor moet worden gehouden dat aanvullende zekerheid voor Rabobank voor een substantieel bedrag heeft gelegen in de in depot gehouden opbrengst van [naam boerderij]. Vervolgens heeft de rechtbank hem, zo heeft [appellant] gesteld, op basis van die conclusie ten onrechte opgedragen nader te onderbouwen dat in verband met de aankoop van het hotel/restaurant ten behoeve van Rabobank geen aanvullende zekerheid is gesteld (rechtsoverweging 5.9 van het vonnis van 11 augustus 2010).
65. Het hof stelt vast dat [appellant] als pandgever op 10 april 2008 in overeenstemming met het financieringsvoorstel van 27 maart 2008 tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Rabobank blijkens haar administratie te vorderen mocht hebben van [appellant] en [echtgenote van appellant], handelend als vennoten van de v.o.f. [de vof], alsmede voor zich in privé uit hoofde van onder meer verstrekte en/of te verstrekken geldleningen en/of kredieten, aan Rabobank een pandrecht heeft verleend tot maximaal € 1.200.000,- op de bij het notariskantoor voor hem aangehouden "spaar-/ depositogelden op/ onder nummer [bankrekeningnummer] c.q. de daarvoor in de plaats tredende rekening(en), rekeningnummer(s) of contractnummer(s)". Gelet op het feit dat de gehele opbrengst van de boerderij met landerijen van € 3.050.000,- in depot is gestort, blijft ook bij een pandrecht op een bedrag van € 1.200.000,- de helft van de maximaal te verrekenen meerwaarde, zijnde € 854.853,56, voor [geïntimeerden] beschikbaar.
66. Tevens stelt het hof vast dat [appellant] als pandgever op 4 augustus 2009 tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Rabobank blijkens haar administratie van hem als debiteur te vorderen mocht hebben uit hoofde van onder meer verstrekte en/of te verstrekken geldleningen en/of kredieten, aan Rabobank een pandrecht heeft verleend tot maximaal € 1.200.000,- op de bij het notariskantoor voor hem aangehouden "spaar-/ depositogelden op/ onder nummers [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] c.q. de daarvoor in de plaats tredende rekening(en), rekeningnummer(s) of contractnummer(s".
67. Doordat zowel in de pandovereenkomst van 10 april 2008, als in de pandovereenkomst van 4 augustus 2009 aan de met name genoemde bankrekeningnummers de passage "c.q. de daarvoor in de plaats tredende rekening(en), rekeningnummer(s) of contractnummer(s)" is toegevoegd heeft [appellant] per saldo twee keer een pandrecht aan Rabobank verleend tot een bedrag van maximaal € 1.200.000,-.
68. [appellant] heeft in grief IX in het principaal appel onder verwijzing naar zijn akte van 2 februari 2011, punt 8, betoogd dat het gaat om een vergissing en dat het nooit de bedoeling van hem en Rabobank is geweest de opbrengst van [naam boerderij] te gebruiken voor de aankoop en/of de financiering van het hotel. Deze vergissing is volgens hem hersteld door middel van de pandakte van 4 augustus 2009, die hij heeft aangeduid als vervangende pandakte, waarbij het pandrecht op het depot is beperkt tot vorderingen van Rabobank op uitsluitend [appellant] tot een bedrag van € 1.200.000,-. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de brieven van Rabobank van 24 december 2008, 18 november 2009, 30 augustus 2010 en 12 juli 2011.
69. Zoals hiervoor (rechtsoverweging 33) is overwogen, staat vast dat [appellant] op 4 maart 2010 zijn financiering bij Rabobank heeft afgelost. Rabobank heeft daarop, zo blijkt uit haar feitelijk handelen en de door haar opgestelde verklaringen, het pandrecht prijsgegeven. De twijfel van de rechtbank is zonder reden.
70. De grieven VII, VIII en IX treffen dan ook doel.
71. Grief VI in het principaal appel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat uit redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat elke rentevergoeding aan het depot aanwast en niet wordt uitgekeerd (rechtsoverweging 5.5. van het vonnis van
11 augustus 2010. Zie ook hiervoor rechtsoverweging 44 onderdeel 3).
[appellant] heeft onder meer aangevoerd dat de rente op het depot moet worden beschouwd als een ondernemersvergoeding waarop hij aanspraak kan maken na de verkoop van zijn inkomstenbron, [naam boerderij].
72. Het hof stelt vast dat in onderdeel 7 van de meerwaardeclausule niets is bepaald ten aanzien van de rente die wordt ontvangen over het bedrag dat in depot is gezet. Dat bedrag behoort echter in zijn geheel tot het vermogen van
[appellant] en de rente die daarover wordt ontvangen moet inderdaad als vervangende inkomstenbron worden aangemerkt. Deze rentevergoeding komt dan ook in zijn geheel toe aan [appellant]. Het feit dat [appellant] op grond van de met [koper] gemaakte afspraken nog drie jaren gebruik kon blijven maken van [naam boerderij] maakt dat oordeel niet anders. De [geïntimeerden] lopen ook geen rente mis, want een aanspraak op de te verrekenen meerwaarde ontstaat eerst op het moment dat [appellant] niet langer gebruik zou kunnen maken van de mogelijkheid een vervangend bedrijf te kopen, dan wel een deel aan het depot zou onttrekken voor een ander doel.
74. Met het slagen van grief VI in het principaal appel is gegeven dat grief II in het incidenteel appel faalt, omdat deze grief uitgaat van de veronderstelling dat de rentevergoeding over het in depot gestorte bedrag aanwast aan het depot.
75. Grief XI in het principaal appel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat moet worden voorbijgegaan aan de stelling van [appellant] dat zijn ouders hem bij de verkoop van [naam boerderij] een bedrag van € 619.342,- hebben geschonken en dat hij vrij is om dit bedrag te besteden zonder dat daarop de meerwaardeclausule van toepassing is (rechtsoverweging 2.4.1. van het vonnis van 8 juni 2011). [appellant] heeft aangevoerd dat de belastingdienst zich na de overname van [naam boerderij] op het standpunt heeft gesteld dat er een materiële schenking van € 600.000,- heeft plaatsgevonden, waarover schenkingsrecht moet worden betaald. Het bedrag dat hij aan de belastingdienst moet betalen kan volgens [appellant] niet als meerwaarde in de verrekening met de ouders worden betrokken.
76. Daargelaten dat [appellant] in hoger beroep zijn stelling anders heeft ingekleed dan in eerste aanleg, moet die stelling worden gepasseerd. Hiervoor is in de rechtsoverwegingen 54 en 55 aangegeven dat bij de berekening van de meerwaarde de volledige aankoopsom op de verkoopopbrengst in mindering moet worden gebracht.
77. Grief XI slaagt niet.
78. Met betrekking tot het door [geïntimeerden] onder 4 gevorderde (zie rechtsoverweging 44) overweegt het hof dat [appellant] bij memorie van antwoord in het incidenteel appel diverse producties heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in Denemarken twee boerenbedrijven heeft gekocht, waarvan de onroerende zaken een waarde hebben van € 3.020.000, , althans een boerenbedrijf voor een bedrag van € 2.200.000,- en dat hij die boerenbedrijven, onderscheidenlijk dat boerenbedrijf zelf exploiteert.
79. Het hof stelt vast dat de ouders nog niet in de gelegenheid zijn geweest op die stukken te reageren. Om hen die mogelijkheid alsnog te bieden zal het hof de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte.
80. Met betrekking tot dit onderdeel van de vordering overweegt het hof verder dat uit het depot via rekeningnummer [bankrekeningnummer] op 4 maart 2010 een bedrag van € 1.750.000,- is overgeboekt naar een andere rekening onder vermelding "aankoop boerderij". Tevens is op dezelfde datum van rekeningnummer [bankrekeningnummer] een bedrag van € 550.000,- overgeboekt. Volgens [appellant] zijn beide bedragen aangewend voor de betaling van een door hem in Denemarken voor een bedrag van € 2.200.000,- gekochte boerderij. Het hof stelt vast dat beide overboekingen samen een bedrag van € 2.300.000,- belopen. Met betrekking tot het verschil van € 100.000,- heeft [appellant] verklaard dat dit bedrag beschikbaar was, omdat hij reeds € 100.000,- had afgelost op de toenmalige hypothecaire lening van de Rabobank.
[appellant] heeft voorts op 4 maart 2008 een bedrag van € 717.580,31, op dezelfde dag gecorrigeerd door een terugboeking van € 918,08 tot € 716.662,23 overgeboekt naar Rabobank onder vermelding "aflossing financ. Rabo Noordenveld West Groningen".
81. Het hof acht het in het licht van de strekking van de meerwaardeclausule niet onaanvaardbaar dat vanuit het depot de lening wordt afgelost die destijds onder verband van hypotheek is afgesloten ter financiering van [naam boerderij] en het op de boerderij uitgeoefende landbouwbedrijf. Of deze lening nu wordt meegenomen bij de koop van een vervangend landbouwbedrijf, dan wel de lening wordt afgelost en het vervangende landbouwbedrijf op een andere wijze wordt gefinancierd, maakt in principe geen verschil. Het tast ook de belangen van [geïntimeerden] niet aan.
[appellant] heeft echter niet inzichtelijk gemaakt wat de hoogte was van deze lening (€ 650.000,- in februari 2008 volgens de brief van Rabobank van 12 juli 2011) en hoe het verloop van de lening is geweest, gelet op zijn stelling dat hij daar al € 100.000,- op had afgelost. Evenmin blijkt uit de vermelding "aflossing financ. Rabo Noordenveld West Groningen" dat alleen op deze lening is afgelost. Daarom dient [appellant] aan te tonen wat de hoogte was van de hiervoor bedoelde lening op 10 april 2008, hoe het verloop van die lening vanaf die datum is geweest en ten behoeve van welke lening(en) de aflossing op 4 maart 2010 heeft plaatsgevonden.
Daarnaast valt uit de overgelegde bankafschriften zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet op te maken dat het bedrag van € 100.000,- dat in de betalingen van € 1.750.000,- en € 550.000,- voor de verwerving van een boerderij in Denemarken is begrepen ook is gebruikt voor de aanschaf van vervangende agrarische onroerende zaken. Op dat punt dient [appellant] zijn stellingen eveneens van een nadere onderbouwing te voorzien. Het hof zal hem in de gelegenheid stellen daartoe een akte te nemen.
82. Grief XIV in het principaal appel komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat moet worden voorbij gegaan aan het beroep van [appellant] op de redelijkheid en de billijkheid om de werking van de meerwaardeclausule buiten effect te stellen, (rechtsoverweging 2.4.4. van het vonnis van 8 juni 2011).
Met grief XVII in het principaal appel heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet een deel van de door hem betaalde makelaarscourtage in mindering heeft gebracht op het bedrag waartoe de rechtbank hem tegenover zijn ouders heeft veroordeeld.
83. Het hof zal met betrekking tot deze grieven eerst een beslissing nemen nadat partijen bij akte hun standpunten nader hebben uitgewerkt en duidelijk is geworden of [appellant] in beginsel een bedrag aan zijn ouders dient te betalen.
84. Grief XV in het principaal appel, gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerden], en grief XVI in het principaal appel, gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten, hebben geen zelfstandige betekenis. Daarom hoeven ze hier niet verder te worden besproken.
Tussenconclusie
85. Het beroep van [appellant] tegen de vonnissen van 15 juli 2009 en 22 december 2010 dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering onder 1 (zie rechtsoverweging 44) in verband met de aankoop van het hotel/restaurant op 10 april 2008, de vordering onder 2 ter zake van het op het depot gevestigde pandrecht en de vordering onder 3 uit hoofde van aan het depot onttrokken rente dienen te worden afgewezen.
De vraag of het gevorderde onder 4 kan worden toegewezen zal eerst kunnen worden beoordeeld nadat [appellant] en [geïntimeerden] in de gelegenheid zijn geweest zich uit te laten over de door het hof hiervoor opgeworpen kwesties.
86. Het hof zal eerst [appellant] in de gelegenheid stellen een akte te nemen. Vervolgens krijgen [geïntimeerden] de gelegenheid bij akte te reageren zowel op de door [appellant] bij memorie van antwoord in het incidenteel appel overgelegde producties, als op de door [appellant] te nemen akte.
87. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 november 2012 teneinde:
[appellant] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over:
- de hoogte van het bedrag dat hij op 10 april 2008 onder verband van hypotheek had geleend ter financiering van [naam boerderij] en het op deze boerderij uitgeoefende landbouwbedrijf;
- het verloop van die lening vanaf 10 april 2008 tot 4 maart 2010;
- de vraag ten behoeve van welke lening(en) de aflossing op 4 maart 2010 heeft plaatsgevonden;
- de vraag of de betalingen van € 1.750.000,- en € 550.000,- de betaling van een boerderij in Denemarken betreffen, en zo ja welke;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 11 december 2012 teneinde:
[geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten ten aanzien van de door [appellant] bij de memorie van antwoord in het incidenteel appel overgelegde producties;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.