ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1752

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.677/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen in het kader van jeugdzorg en ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 januari 2012, waarbij de ouders ontheven zijn van het gezag over hun minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vader en de moeder hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De rechtbank had eerder de William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ) en Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) benoemd tot voogdes over de kinderen, na een periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Tijdens de zitting van het hof op 3 september 2012 zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaten, verschenen, evenals vertegenwoordigers van de raad en WSJ. De pleegmoeder van [kind 2] was niet aanwezig, en [kind 1] had geen gelegenheid gekregen om haar mening kenbaar te maken, wat het hof als strijdig met de wet beschouwde. Het hof heeft [kind 1] vervolgens opnieuw de kans gegeven om haar mening te uiten, wat zij deed in een brief van 24 september 2012.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders ongeschikt of onmachtig zijn om hun zorgplicht te vervullen, en dat de ontheffing van het gezag in het belang van de kinderen is. De ouders hebben aangegeven dat zij de situatie van hun kinderen begrijpen, maar het hof oordeelt dat de ontheffing noodzakelijk is voor de stabiliteit en continuïteit in het leven van [kind 1] en [kind 2]. De ouders hebben geprobeerd hun ouderschap te verbeteren, maar het hof concludeert dat het belang van de kinderen zwaarder weegt dan het belang van de ouders bij behoud van het gezag. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 23 oktober 2012
Zaaknummers 200.104.677 en 200.104.728
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEEN
Beschikking in de zaken van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in de zaak onder nummer 200.104.677,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Lintjer, kantoorhoudende te Den Haag,
en
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellant in de zaak onder nummer 200.104.728,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V.G.J. van Veenendaal-Stolk, kantoorhoudende te Almere,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Friesland en Flevoland
kantoorhoudende te Lelystad,
geïntimeerde in beide zaken,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1. de William Schrikker Jeugdbescherming,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: WSJ,
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ,
3. [belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder van [kind 2].
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 3 januari 2012 (zaaknummer 187961/FL RK 11-2813) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de ouders ontheven van het gezag over de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1996], en [kind 2], geboren [in 2003], en BJZ met als uitvoeringsorgaan WSJ benoemd tot voogdes over de minderjarigen [kind 1] en [kind 2].
Het geding in hoger beroep
Zowel de vader als de moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking.
200.104.677
Het hoger beroep van de vader is geregistreerd onder zaaknummer 200.104.677.
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 april 2012, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot ontheffing van het gezag af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 12 juni 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 4 juni 2012, heeft WSJ het verzoek bestreden en verzocht het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
200.104.728
Het hoger beroep van de moeder is geregistreerd onder zaaknummer 200.104.728.
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 3 april 2012, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot ontheffing van het gezag af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 4 juni 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken in beide zaken.
Ter zitting van 3 september 2012 zijn beide zaken gezamenlijk behandeld.
Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Lintjer, de moeder, bijgestaan door mr. Van Veendendal-Stolk, de heer Van der Hoeve namens de raad en mevrouw E. Verzijden en mevrouw Dekker namens WSJ. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de pleegmoeder niet verschenen. De stiefvader van [kind 1] en [kind 2], de heer [stiefvader], is met toestemming van de raad en WSJ ter zitting toegelaten als toehoorder.
Hoewel daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, heeft [kind 1] voorafgaand aan de zitting haar mening niet kenbaar gemaakt. Het hof heeft op 14 augustus 2012 enkel een reactie van een onbekende afzender ontvangen inhoudende dat [kind 1] gezien haar lage niveau en de stress die dit bij haar veroorzaakt, niet kan ingaan op de uitnodiging.
Ter zitting is komen vast te staan dat de zestienjarige [kind 1] door haar begeleiders niet op de hoogte is gesteld van de zitting en door hen derhalve ook niet in de gelegenheid is gesteld haar mening kenbaar te maken in de zaak betreffende de ontheffing van de ouders in het over haar uitgeoefende gezag. Het hof is van oordeel dat het in strijd is met de wet om [kind 1] niet in de gelegenheid te stellen haar mening kenbaar te maken in een zaak betreffende de ontheffing van haar ouders van het over haar uitgeoefende ouderlijk gezag.
Het hof heeft daarom, alvorens een beslissing te nemen in deze kwestie, [kind 1] nogmaals een oproep gestuurd om haar in de gelegenheid te stellen haar mening kenbaar te maken over het verzoek van de raad tot ontheffing van haar ouders van ouderlijk gezag.
[kind 1] heeft haar mening kenbaar gemaakt bij brief van 24 september 2012, opgesteld met hulp van en toegelicht door haar begeleider [naam]. Deze brief is ter griffie van het hof binnengekomen op 26 september 2012.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten, zoals neergelegd in de bestreden beschikking van de rechtbank, is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Overeenkomstig het bepaalde in art. 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn of haar kind op de grond dat hij of zij ongeschikt of onmachtig is zijn of haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in art. 1:268 lid 1 BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken, ingeval de ouder zich tegen ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
3. In dit geval is alleen het bepaalde in lid 2 onder a van belang. Dit houdt in dat
een ontheffing, ondanks verzet van de ouder, uitgesproken kan worden indien
na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art 1:254 BW af te wenden.
4. Vaststaat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde termijnen. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) opheffing van de bedreiging zoals genoemd in artikel 1:254 BW en de terugkeer van het kind naar de ouder(s). Deze maatregelen kunnen in situaties als de onderhavige niet eindeloos worden verlengd. Op enig moment dient er duidelijkheid te komen over de (verblijfs)situatie van het kind tot zijn meerderjarigheid.
5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de ouders ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, waardoor de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing langer duren dan de in de wet genoemde periode. Aan de in artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a genoemde criteria is dus in beginsel voldaan.
6. Beide meisjes zijn in 2007 uit huis geplaatst omdat zij ernstig in hun geestelijke en lichamelijke belangen werden bedreigd. [kind 1] woont thans wegens haar verstandelijke beperkingen en problematiek in een instelling met professionele 24-uurs zorg. [kind 2] woont in een pleeggezin, waar zij sinds de plaatsing een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en ondanks haar hechtingsproblematiek een start heeft gemaakt met zich veilig te hechten aan de pleegmoeder.
7. De vraag is of de ontheffing noodzakelijk is in het belang van [kind 1] en [kind 2] ondanks het gegeven dat de ouders duurzaam instemmen met hun uithuisplaatsing.
8. Uit de beschikbare gegevens, waaronder die uit het raadsrapport d.d. 18 juli 2011 dat aan het verzoek tot ontheffing ten grondslag ligt, is in dit verband gebleken dat het opvoedingsperspectief van [kind 1] en [kind 2] niet bij hun ouders, maar bij hun huidige verzorgers ligt. Op grond daarvan ontbreekt het vooruitzicht op terugkeer van [kind 1] en [kind 2] naar (een van) de ouders.
Het hof constateert ook dat er thans geen strijd meer is omtrent het opvoedingsperspectief van zowel [kind 1] als [kind 2]. Hoe emotioneel het ook is voor de ouders, hebben ze beiden ter zitting aangegeven inmiddels te hebben begrepen en geaccepteerd dat het perspectief van [kind 1] in haar huidige woonsituatie ligt en dat het ook in het belang van [kind 2] is dat haar verblijf bij haar pleeggezin wordt gecontinueerd om het hechtingsproces niet te verstoren.
Volgens de ouders bestaat er dan ook -kort gezegd- geen reden om hen uit het gezag over [kind 1] en [kind 2] te ontheffen.
9. Het hof onderkent dat de ouders heel erg hun best hebben gedaan en nog steeds doen om beter invulling te kunnen geven aan hun ouderschap en daarvoor afgelopen jaren cursussen en dergelijke hebben gevolgd. Het hof begrijpt dan ook dat vanuit hun positie de ouders thans teleurgesteld zijn met de ingezette procedure tot ontheffing uit het ouderlijk gezag.
10. Hoewel de ouders proberen de kinderen niet te belasten met hun wens tot behoud van het gezag, brengt de jaarlijks terugkerende gerechtelijke procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing hoe dan ook spanning en onzekerheid voor alle betrokkenen mee.
Het hof is van oordeel dat, nu duidelijk is dat er voor [kind 1] en [kind 2] geen perspectief meer is op terugkeer naar (één van) de ouders, het voortdurend verlengen van de maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet in hun belang is. Ontheffing van de ouders uit het gezag is in het belang van [kind 1] en [kind 2], omdat ontheffing hun rust en duidelijkheid zal geven met betrekking tot hun toekomst. Dit biedt [kind 1] en [kind 2] de veiligheid die zij nodig hebben voor hun ontwikkeling. [kind 1] en [kind 2] hebben recht op bijzondere bescherming en daaronder dient mede te worden verstaan duidelijkheid over de rol die zowel de moeder als de vader in hun leven kan innemen. Door die duidelijkheid wordt ook voorkomen dat het contact met de ouders onnodig belast wordt. In het bijzonder voor [kind 2] moet permanent duidelijk zijn dat zij niet bij haar moeder kan wonen, nu is gebleken - zoals de moeder heeft verklaard - dat [kind 2] tijdens de contactmomenten naar de moeder de wens uitspreekt bij haar te willen wonen.
Zeker voor een goede voortzetting van het hechtingsproces van [kind 2] is het van belang dat hier geen onzekerheid over bestaat.
11. Het belang van de ouders bij behoud van het gezag weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van de minderjarigen bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in hun leven.
12. Het hof heeft bij de beoordeling geen rekening gehouden met de door WSJ pas ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de vader geen openheid van zaken geeft, in die zin dat - volgens WSJ - de plannen van de vader erop zijn gericht om uiteindelijk zowel [kind 1] en [kind 2] als het kind van zijn huidige partner deel uit te laten maken van zijn huidige gezin (door ongedaanmaking van de ontheffing uit het ouderlijk gezag en van de van kracht zijnde uithuisplaatsing) en dat de vader daarom een dubbele agenda heeft. Het hof overweegt daartoe dat de vader op deze stelling niet naar behoren heeft kunnen reageren.
13. Alles tezamen genomen moet de conclusie zijn dat de rechtbank de ouders terecht van het gezag over [kind 1] en [kind 2] heeft ontheven. Wat zij in dit hoger beroep tegen die beslissing hebben aangevoerd, is ontoereikend om tot een andere conclusie te kunnen komen.
14. De bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad,
van 3 januari 2012 (zaaknummer 187961/FL RK 11-2813) waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, R. Feunekes en F.J. Streppel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
23 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.