Beschikking d.d. 25 oktober 2012
Zaaknummer 200.106.726
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de [PI],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.E. Dijkstra, kantoorhoudende te Drachten,
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.F. de Vries, kantoorhoudende te Dokkum.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 29 februari 2012 heeft de rechtbank Leeuwarden (zaaknummer: 114050 / FA RK 11-1289), voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de moeder voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] te [X], en [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] te [Y], zal zijn belast, voor zover haar bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader eens per kwartaal schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen en dat de moeder ten minste met betrekking tot de gezondheid en schoolvorderingen van de minderjarigen informatie zal verstrekken en daarbij telkens een recente (kleuren)foto van de minderjarigen zal sturen. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte ten aanzien van de zorgregeling en de consultatieplicht afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 mei 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 29 februari 2012 te vernietigen voor wat betreft de beslissingen omtrent het gezag, de zorgregeling, de consultatieplicht en het aanhoudingsverzoek, en opnieuw beslissende te bepalen dat de vader en de moeder met het gezamenlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] worden belast, een zorgregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] wordt vastgesteld, in die zin dat de kinderen de vader gedurende een uur per week op een nader te bepalen dag en tijdstip zullen bezoeken, dan wel een zorgregeling wordt vastgesteld welke het hof in goede justitie meent te bepalen, te bepalen dat de moeder een consultatieplicht heeft jegens de vader ten aanzien van [kind 1] en [kind 2], in die zin dat de moeder de vader zal consulteren bij gewichtige aangelegenheden van [kind 1] en [kind 2] en aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) de opdracht te geven een onderzoek uit te voeren naar de situatie van [kind 1] en [kind 2], waarbij de mogelijkheid van gezamenlijk gezag, een (toekomstige) zorgregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2], alsmede de consultatieplicht zal worden beoordeeld.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 25 juni 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de vader in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de moeder bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen ten aanzien van de vastgestelde informatieplicht en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder de vader eens per jaar schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen en dat de moeder ten minste met betrekking tot de gezondheid en schoolvorderingen van de minderjarigen informatie zal verstrekken en daarbij telkens een recente (kleuren)foto van de minderjarigen zal sturen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 11 juni 2012 met een bijlage en een faxbericht van 27 september 2012, beide van mr. Dijkstra.
Ter zitting van 2 oktober 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Dijkstra, en de moeder, bijgestaan door mr. De Vries.
Beide advocaten hebben ter zitting van het hof een pleitnotitie overgelegd.
De beoordeling
Nadere stukken
1. Op verzoek van het hof heeft mr. Dijkstra bij faxbericht van 3 oktober 2012 de ontbrekende pagina 7 van de raadsrapportage van 22 november 2011, behorende bij productie 5 bij het beroepschrift, toegezonden.
De vaststaande feiten
2. Uit de affectieve relatie tussen partijen is op [geboortedatum] [kind 1] geboren. Partijen zijn [datum] met elkaar gehuwd in de gemeente Dinkelland, uit welk huwelijk [kind 2] is geboren op [geboortedatum].
3. Bij inleidend verzoekschrift van 28 juli 2011, binnengekomen bij de griffie op 29 juli 2011, heeft de moeder de rechtbank (onder meer) verzocht de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat zij alleen belast zal zijn met het gezag over [kind 1] en [kind 2].
4. De vader heeft zich tegen het inleidende verzoek van de moeder verweerd en heeft hierbij tevens een zelfstandig verzoek gedaan. De moeder heeft zich tegen het zelfstandige verzoek van de vader verweerd.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing, voor wat betreft de beslissing ten aanzien van het gezag, de zorgregeling en de consultatieplicht, is het hoger beroep van de vader gericht.
6. Bij de beschikking waarvan beroep, die op 8 juni 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is tevens de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Ten aanzien van het verzoek een onderzoek te laten verrichten
7. De vader heeft aangegeven het wenselijk te achten dat de raad een onderzoek zal verrichten naar de situatie van de kinderen, waarbij de mogelijkheid van gezamenlijk gezag, een (toekomstige) omgangsregeling tussen de vader en de kinderen alsmede de consultatieplicht zal worden beoordeeld. De vader heeft het hof verzocht om (alsnog) opdracht te geven aan de raad om een dergelijk onderzoek uit te voeren en de beslissing aan te houden. Het hof ziet geen aanleiding om het verzoek van de vader toe te wijzen. Het hof acht zich op grond van de beschikbare stukken en de behandeling ter zitting voldoende voorgelicht om in deze beslissingen te kunnen nemen.
Ten aanzien van het gezag
8. Ten aanzien van het gezag is het uitgangspunt van de wetgever dat ouders in geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen, tenzij de rechter beslist dat het gezag aan een van hen alleen toekomt. Hiertoe kan de rechter beslissen wanneer hij van oordeel is dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, die het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of wanneer wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
9. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de communicatie tussen partijen sinds het uiteengaan zeer moeizaam verloopt en
dat er vanaf mei 2011 in het geheel geen communicatie tussen partijen meer plaatsvindt.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de zeer aangrijpende gebeurtenissen die zich in 2011 hebben voorgedaan en de grote angst die de moeder (mede) daardoor nog steeds heeft voor de vader, niet van de moeder kan worden gevergd dat zij contact opneemt met de vader om te overleggen over beslissingen aangaande de kinderen.
10. Het hof overweegt daarbij dat de vader op 10 augustus 2012 in hoger beroep (LJN: BX4253) (onder meer) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren. Daarnaast is gelast dat de vader ter beschikking wordt gesteld en is bevolen dat de vader van overheidswege zal worden verpleegd wegens (onder meer) moord op de zus van de moeder, voorbereiding van moord op de moeder en opzettelijke brandstichting terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De vader heeft op 17 juni 2011 de zus van de moeder 's nachts in haar bed met zeventien messteken om het leven gebracht, terwijl de negenjarige dochter en vijfjarige zoon van het slachtoffer zich ook in de woning bevonden. Hij meende dat naast het slachtoffer ook de moeder en de kinderen zich in het huis van het slachtoffer bevonden, hetgeen niet het geval was omdat - vanwege eerder door de vader geuite bedreigingen jegens de moeder het AMK de situatie zo bedreigend achtte, dat - de moeder, [kind 1] en [kind 2] kort daarvoor in een Blijf-van-mijn-lijf-huis waren geplaatst.
11. Voorafgaand aan de moord op de zus van de moeder heeft de vader opzettelijk brand gesticht bij een caravan/chalet in de veronderstelling dat zijn kinderen daar mogelijk zouden zijn. In deze caravan/chalet bevonden zich op dat moment een moeder met haar dochter, die niets met deze zaak te maken hadden. Zij hebben zich ternauwernood in veiligheid kunnen brengen. Een hond is bij deze brand om het leven gekomen.
12. In de strafzaak is duidelijk geworden dat de achtergrond van de delicten is gelegen in de scheiding van de vader en de moeder, en - in verband daarmee -
de zorg voor de kinderen.
De vader kon niet verkroppen dat de moeder [kind 1] en [kind 2] had meegenomen en wilde "koste wat het kost" voorkomen dat de kinderen bij de moeder of haar zus zouden opgroeien. In het kader van de strafzaak is de vader onderzocht door een psycholoog en psychiater verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Volgens het PBC wordt de kans op herhaling van feiten als voornoemd groot geacht. Enerzijds, aldus het PBC, omdat het geheel van de omstandigheden omtrent het ten laste gelegde nog aanwezig is (zoals het feit dat de vader zijn doel nog niet heeft bereikt en de kinderen nog bij de moeder zijn) en anderzijds de vader (nog) volledig overtuigd is van zijn gelijk omtrent zijn handelen en zijn toekomstige plannen om ze alsnog weg te halen bij de moeder, mocht hij hiertoe de gelegenheid krijgen. Uit de uitspraak van het hof in het kader van de strafzaak blijkt dat bij de vader sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline-, narcistische- en obsessief-compulsieve trekken. Verder kan de vader zich moeilijk in een ander verplaatsen waardoor hij zich lastig kan voorstellen wat de impact van zijn handelen is.
13. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de vader, die door hem in de strafprocedure zijn bekend, van een zodanige aard en ernst zijn, dat van de moeder niet gevergd kan worden dat zij samen met de vader het gezag over de kinderen uitoefent. Te meer niet nu de vader onveranderd niet kan verkroppen dat de moeder op dit moment de zorg voor de kinderen draagt en hem er nog steeds alles aan is gelegen om dat te verhinderen.
14. Daar komt bij dat de nog steeds levende angst van de moeder voor de vader ook voor het hof zichtbaar aanwezig was, nadat de vader ter zitting (ongevraagd) aan de moeder kenbaar maakte dat hij op zijn verzoek was overgeplaatst naar een andere penitentiaire inrichting, zodat hij dichter bij de moeder en de kinderen zou zijn en dat hij ook wel wist waar de moeder woonde. De dreiging die hiervan uitging was ook voor het hof voelbaar en deed de moeder zichtbaar verstijven van angst.
Voor het hof is evident dat iedere vorm van contact tussen de vader en de moeder veel spanningen bij de moeder zal opleveren, hetgeen onvermijdelijk een negatieve weerslag zal hebben op [kind 1] en [kind 2]. Het hof acht dit, evenals de rechtbank, in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
15. Het hof is op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat het in het belang van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is dat de moeder alleen met het gezag over hen is belast, nu er een onaanvaard¬baar risico bestaat dat de kinderen bij het in stand laten van het gezamenlijk gezag klem of verloren zullen raken tussen beide ouders. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord en niet valt te verwachten dat, in deze situatie, gelet op de ernst van hetgeen zich tussen partijen heeft voorgedaan en gelet op de bij de vader aangetroffen persoonlijkheidsstoornis, binnen afzienbare tijd verandering zal komen.
16. Het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over de kinderen te belasten zal dan ook worden afgewezen.
De zorgregeling
17. In het algemeen is het in het belang van een kind dat het contact heeft met de ouder bij wie het niet zijn gewone verblijfplaats heeft. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd op de in artikel 1:377a lid 3 BW omschreven gronden. Het belang van het kind staat daarbij voorop.
18. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de zeer ernstige gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden een grote impact hebben gehad en nog steeds hebben op het leven van de moeder en de kinderen en dat zij na alles wat er is gebeurd vooral behoefte hebben aan rust. Zowel de moeder als [kind 1] zijn momenteel in therapie bij de GGZ. De moeder probeert thans een stabiele en veilige opvoedingssituatie voor de kinderen op te bouwen, hetgeen een langdurig proces is dat zeer gevoelig is voor (extra) onrust en spanningen.
19. Het hof is, met de moeder, van oordeel dat een zorgregeling met de vader de situatie voor de moeder en de kinderen onmiskenbaar meer gecompliceerd zal maken, veel onrust en spanning zal veroorzaken en het proces waarin zij zich in bevinden in negatieve zin zal doorkruisen. De kinderen zijn op zeer jonge leeftijd (zij zijn thans 9 en 2 jaar oud) met geweld geconfronteerd. Hun vader heeft hun tante vermoord en ook geprobeerd hun moeder te vermoorden, terwijl voorts duidelijk is dat bij de moeder onveranderd een grote angst voor de vader bestaat. Spanningen bij de moeder zullen hun weerslag hebben op de kinderen. Het hof is van oordeel dat aan de moeder en de kinderen nu rust moet worden gegund om de ernstige gebeurtenissen - waar mogelijk - een plek te geven. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat omgang tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof is daarnaast van oordeel dat de vader kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang. Er is bij vader sprake van een persoonlijkheidstoornis en hij is niet in staat zich in een ander te verplaatsen. Het risico op herhaling van de feiten zoals die zich hebben voorgedaan wordt door het PBC als groot ingeschat, terwijl ook voor het hof zonder meer duidelijk is geworden dan de vader - zoals ook al eerder is aangegeven - niet kan verkroppen dat de moeder op dit moment de zorg voor de kinderen draagt en hem er nog steeds alles aan is gelegen, mocht hij daartoe de gelegenheid krijgen, om dat te verhinderen. De (zeer) jonge kinderen mogen aan dit risico, dan wel de spanningen die dit onmiskenbaar voor de moeder met zich brengt, niet worden blootgesteld.
20. Het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling tussen hem en de kinderen zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van de informatie- en consultatieplicht
21. De ouder die met het gezag is belast, is op grond van artikel 377b lid 1 BW gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen.
Blijkens artikel 377b lid 2 BW kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist, zowel op verzoek van de met gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
22. Mede gelet op het feit dat de vader nog volledig overtuigd lijkt te zijn van zijn gelijk omtrent zijn handelen en gelet ook op zijn toekomstige plannen om de kinderen alsnog weg te halen bij de moeder, mocht hij daartoe gelegenheid krijgen, is het naar het oordeel van het hof van groot belang dat de moeder op dit moment op geen enkele wijze meer met de vader wordt geconfronteerd, zodat zij samen met de kinderen verder kan met haar leven. Een informatie- en consultatie-plicht zou weer zorgen voor onrust en spanning, hetgeen het hof in het belang van de kinderen wil voorkomen. Het hof zal om die reden ambtshalve bepalen dat artikel 377b lid 1 BW buiten toepassing blijft. De moeder is dan ook niet gehouden de vader op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en deze te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen. Het hof zal, gelet op het vorenstaande, ook geen consultatieplicht, zoals door de vader verzocht, opleggen.
Slotsom
23. Op grond van het voorgaande, zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de opgelegde informatieplicht;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog het verzoek van de vader af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover nog aan hoger beroep onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, M.P. den Hollander en G. Jonkman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.