ECLI:NL:GHLEE:2012:BY4620

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.153/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing schadevergoeding na onrechtmatige daad in verstekzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 mei 2006, waarbij [appellante] door [geïntimeerde] een schop tegen haar enkel kreeg. In eerste aanleg werd geoordeeld dat [appellante] niet aan haar stelplicht had voldaan, wat leidde tot afwijzing van haar vorderingen.

In hoger beroep, waar [geïntimeerde] niet verscheen, oordeelde het hof dat de rechtbank te streng was geweest in haar eisen aan de stelplicht van [appellante]. Het hof stelde vast dat de vorderingen van [appellante] niet onrechtmatig of ongegrond waren, en dat zij voldoende bewijs had geleverd van de onrechtmatige daad door [geïntimeerde].

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde voor recht dat [geïntimeerde] gehouden was tot het vergoeden van de schade die [appellante] had geleden, lijdt en zal lijden ten gevolge van het schopincident. De schadevergoeding dient nader te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 oktober 2012
Zaaknummer 200.106.153/01
(zaaknummer rechtbank: 130299 / HA ZA 12-1)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. G.A.S. Maduro, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
geïntimeerde,
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken op 8 februari 2012 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 10 april 2012, hersteld bij exploot van 19 april 2012, is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 8 mei 2012.
De conclusie van de dagvaarding, waar in de grieven zijn opgenomen, in hoger beroep luidt:
"het vonnis van de rechtbank te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellante] toe te wijzen en [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep."
Tegen [geïntimeerde] is op de rolzitting van 24 augustus 2010 verstek verleend.
Daarna heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet bestreden, gaat het hof uit van de volgende feiten.
1.1 [appellante] heeft een dienstverband gehad bij [Stichting] Het Poortje Justitiële Jeugdinrichting te [woonplaats] (hierna: het Poortje). Het dienstverband is tot een einde gekomen wegens een ontbinding door de rechter met ingang van 15 mei 2007.
1.2 Op 7 mei 2006 heeft zich tijdens het werk een incident voorgedaan, waarbij [appellante] van [geïntimeerde] een schop tegen haar enkel heeft kregen.
1.3 [appellante] heeft het Poortje aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en een procedure ingesteld bij de rechtbank [woonplaats], sector kanton, locatie [woonplaats] (hierna te noemen: de kantonrechter).
1.4 De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 17 november 2011 de vorderingen van [appellante] afgewezen omdat naar het oordeel van de kantonrechter het Poortje ten aanzien van [appellante] aan haar zorgplicht heeft voldaan. Het is niet bekend of [appellante] tegen dit vonnis beroep heeft ingesteld.
Het geschil in eerste aanleg
2. [appellante] heeft op 27 september 2011 [geïntimeerde] gedagvaard voor de rechtbank [woonplaats]. Zij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens [appellante] gehouden is tot het vergoeding van de schade die zij heeft geleden en zal lijden naar aanleiding van het onrechtmatig dan wel wanpresterend handelen zijdens [geïntimeerde], en/of [geïntimeerde] te veroordelen tot het vergoeden van de schade nader op te maken bij staat en vereffend volgens de wet.
3. De rechtbank heeft tegen [geïntimeerde] verstek verleend. In haar vonnis van 8 februari 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, omdat [appellante] naar het oordeel van de rechtbank niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
Bespreking van de grieven
4. [appellante] heeft tegen dit vonnis drie grieven opgeworpen. Met grieven 1 en 2 komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan. Grief 3 betreft de afwijzing van de vordering.
5. Het hof stelt voorop dat het hier om een verstekzaak gaat. Het uitgangspunt in verstekzaken is dat een vordering wordt toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De grieven leggen het hof de vraag voor of de rechtbank met haar eisen aan de stelplicht van [appellante] in een verstekzaak niet te streng is geweest.
6. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. Het hof is van oordeel dat de vorderingen van [appellante] niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Daartoe is het volgende redengevend.
7. Aan haar vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd waaraan [appellante] fysieke en psychische klachten heeft overgehouden. Met betrekking tot de onrechtmatige daad is door [appellante] gesteld dat zij tijdens een incident op het werk door [geïntimeerde] tegen haar linkerenkel werd geschopt. Door [appellante] zijn stukken in het geding gebracht, waaronder een rapport van de toedracht van het incident (bijlage 2 inleidende dagvaarding) en brieven van haar huisarts en psychiater (bijlage 3 inleidende dagvaarding), waaruit blijkt dat zij door [geïntimeerde] is getrapt en daardoor (enig) letstel is ontstaan. Bij het ontbreken van verweer is dit voldoende voor toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, als hierna geformuleerd, en verwijzing naar de schadestaat.
De slotsom.
6. De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd met veroordeling van [geïntimeerde], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in beide instanties.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellante] gehouden is tot het vergoeden van de schade die [appellante] heeft geleden, lijdt en zal lijden tengevolge van een schopincident dat op 7 mei 2006 in het Poortje heeft plaatsgehad;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot het vergoeden van de schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgende de wet;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante]:
in eerste aanleg op € 352,64 aan verschotten en € 452,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 381,81 aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. H. de Hek, voorzitter, L. Groefsema en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 9 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.