De beoordeling
Ten aanzien van de vaststaande feiten
1. Tegen de door de rechtbank in r.o. 1. (1.1. tot en met 1.12.) van het beroepen vonnis van 26 november 2009 vastgestelde feiten is geen grief gericht, zodat deze feiten ook in hoger beroep tussen partijen vaststaan. Samen met wat in hoger beroep is komen vast te staan, gaat het in dit geding om het volgende.
1.1 Lefier is de rechtsopvolger van Stichting IN (hierna: IN) te Groningen.
1.2 IN en Woonzorg hebben op 6 december 2002 een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:230 BW gesloten voor de duur van drie jaar met betrekking tot de onroerende zaak aan de Populierenlaan 1 te Groningen (hierna: Hunzerheem). Woonzorg mocht het gehuurde onderverhuren aan de Prof. Heymansstichting. Met ingang van 5 december 2005 is de huurovereenkomst steeds voor een jaar verlengd. Hunzerheem werd gebruikt voor het huisvesten van ouderen en het verlenen van diensten aan ouderen.
1.3 IN heeft de huurovereenkomst bij brief van 5 december 2006 opgezegd met als opleverdatum 'rond 01 september 2008 of zoveel eerder als mogelijk is'. Woonzorg is in haar brief van 4 januari 2007 met de opzegging akkoord gegaan. Zij heeft daarbij opgemerkt dat oplevering behoudens calamiteiten uiterlijk eind december 2008 zou kunnen plaats vinden. De brief van Woonzorg is ondertekend door de heer G. Verduijn, directeur Business Unit Vastgoed van Woonzorg. Onder aan deze brief staat vermeld dat een kopie van de brief is gezonden aan [naam], regiomanager van Woonzorg (hierna: [regiomanager]), en de heer [naam], accountmanager bij Woonzorg (hierna: [accountmanager]).
1.4 [accountmanager] heeft in een e-mail van 13 juni 2007 aan IN te kennen gegeven dat de Prof. Heymansstichting Hunzerheem zou willen gebruiken voor tijdelijke huisvesting van bewoners van Erasmusheem te Haren en dat het Woonzorg een groot genoegen zou zijn om het gebouw Hunzerheem langer te mogen huren.
1.5 Op 29 juni 2007 heeft er met betrekking tot Hunzerheem een bespreking plaats gevonden tussen medewerkers van IN, onder wie [naam], directeur van IN (hierna: [directeur van IN]) en [naam], medewerker onroerend goed van IN (hierna: [medewerker onroerend goed van IN]) en [accountmanager] namens Woonzorg. Niet staat vast of nog andere medewerkers van Woonzorg bij deze bijeenkomst aanwezig waren.
1.6 Op 22 oktober 2007 hebben 19 partijen, waaronder de gemeente Groningen, IN en Woonzorg, een samenwerkingsovereenkomst 'Zorgen voor Morgen' ondertekend. Woonzorg werd daarbij vertegenwoordigd door [accountmanager]. Diens functie is in de overeenkomst omschreven als: senior servicemanager.
1.7 Op 17 januari 2008 is er een gesprek geweest tussen [medewerker onroerend goed van IN] en [accountmanager] waarbij een concept huurovereenkomst is doorgenomen. [accountmanager] heeft van dit gesprek een verslag gemaakt waarop door [medewerker onroerend goed van IN] bij e-mail van 27 februari 2008 is gereageerd. Daarop is weer gereageerd door [accountmanager] en wel bij e-mail van 3 maart 2008. [medewerker onroerend goed van IN] heeft op 8 april 2008 een concept huurovereenkomst aan [accountmanager] gezonden.
1.8 Op 8 april 2008 heeft [accountmanager] per e-mail onder andere aan [medewerker onroerend goed van IN] laten weten dat hij de concept huurovereenkomst aan de afdeling juridische zaken had voorgelegd en dat deze op het concept zou reageren.
1.9 [accountmanager] heeft naar aanleiding van een rappel bij e-mail van 19 mei 2008 laten weten dat Woonzorg met het huurcontract doende was. Voorts schreef [accountmanager]:
'Het tweede antwoord is dat we graag overleg willen met IN, mw. [directeur van IN] e.a. over de verhuur van Hunzerheem.
Reden is dat de planontwikkeling Erasmusheem meer tijd vergt dan gepland, onvoorziene omstandigheden, wijziging plan enz. (…).'