ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7421

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.116.137/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opleggen van een dwangsom niet toewijsbaar zonder hoofdveroordeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, hebben appellanten [appellant 1] en [appellante 2] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, uitgesproken op 28 augustus 2012. De zaak betreft een vordering tot het opleggen van een dwangsom in het kader van een geschil over de levering van twee percelen grond. De appellanten hebben de percelen in juni 2009 verkocht aan de geïntimeerde, maar de levering heeft tot op heden niet plaatsgevonden. De appellanten vorderden in kort geding betaling van een verschuldigde vergoeding en een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat de levering na 1 augustus 2012 uitbleef. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de appellanten in eerste aanleg afgewezen, omdat er geen hoofdveroordeling was uitgesproken die de basis vormde voor het opleggen van een dwangsom.

In hoger beroep hebben de appellanten vijf grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de vordering tot het opleggen van een dwangsom niet toewijsbaar was, omdat er geen hoofdveroordeling was. Het hof bevestigde dat een dwangsom een indirect executiemiddel is dat alleen kan worden opgelegd in combinatie met een hoofdveroordeling. Aangezien de appellanten niet hadden gevorderd dat de geïntimeerde zou meewerken aan de levering van de percelen, ontbrak het aan een spoedeisend belang voor de gevorderde dwangsom. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 december 2012
Zaaknummer 200.116.137/01
(zaaknummer rechtbank: 94149 / KG ZA 12-155)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. A.P.E.M. Pover, kantoorhoudende te Meppel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 28 augustus 2012 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 21 september 2012 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 oktober 2012. Omdat de dagvaarding niet tijdig op de rol was ingeschreven, is op
29 oktober 2012 een herstelexploot uitgebracht, waarbij [geïntimeerde] is gedagvaard tegen de zitting van 6 november 2012.
De conclusie van de appeldagvaarding, die ook de grieven bevat, luidt:
"het vonnis van 28 augustus 2012 van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Assen tussen partijen gewezen te vernietigen, voorzover de vorderingen van appellant hierin zijn afgewezen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellant alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
[appellanten] hebben voor eis geconcludeerd.
Ten slotte hebben [appellanten] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1.1. Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van het vonnis van 28 augustus 2012 zijn geen grieven gericht, zodat ook in appel van deze feiten kan worden uitgegaan die, in het kort, op het volgende neerkomen.
1.2. Medio juni 2009 hebben partijen een overeenkomst gesloten, waarbij [appellanten] aan [geïntimeerde] twee percelen grond hebben verkocht, een groot perceel voor een koopprijs van € 175.000,- en een klein perceel voor een koopprijs van
€ 8.100,-. De koopsom voor het kleine perceel is voldaan. Van de koopsom van het grote perceel resteert een bedrag van € 160.951,-.
1.3. De levering zou plaatsvinden op 16 juni 2009, of zoveel eerder of later als partijen zouden overeenkomen. De levering heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
1.4. Partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] [appellanten] vanaf 1 augustus 2009 een bedrag van € 1.000,- per maand verschuldigd is wegens het uitstel van de levering van beide percelen. [geïntimeerde] heeft dit bedrag tot april 2011 betaald.
1.5. Vanaf april 2011 heeft [geïntimeerde] niet meer maandelijks betaald. Onder dreiging van het aanhangig maken van een kort geding heeft [geïntimeerde] de verschuldigde vergoeding tot april 2012 betaald.
1.6. In een fax van 12 maart 2012 aan de raadsman van [geïntimeerde] heeft de raadsman van [appellanten] onder meer het volgend geschreven:
"Ik heb cliënt bereid gevonden tot intrekking van de dagvaarding over te gaan onder een aantal strikte voorwaarden. Deze zijn de volgende:
(…)
3. U heeft laten weten dat uw cliënt op 19 maart aanstaande een bespreking heeft met diens bank ter zake van de financiering van het door hem gekochte. Dit brengt met zich mee dat cliënt dan ook uiterlijk deze maand concreet wenst te horen wanneer transport en betaling plaats zal vinden. Hierbij heeft als uitgangspunt te gelden dat het transport en betaling uiterlijk per 1 juni 2012 of zoveel eerder heeft plaats gehad."
1.7. De raadsman van [geïntimeerde] heeft deze fax op 13 maart 2012 geretourneerd voorzien van de tekst:
"Akkoord, € 5700 - koning
€ 1162,73 -koning via dsw
€6862,73"
Procedure in eerste aanleg
2. [appellanten] hebben [geïntimeerde] in kortgeding gedagvaard en betaling gevorderd van de verschuldigde vergoeding tot en met juni 2012 ad € 3.000,-. Daarnaast hebben zij gevorderd dat bepaald wordt dat [geïntimeerde] een dwangsom van € 1.000,- per dag verbeurt voor iedere dag dat de levering van de percelen na 1 augustus 2012 uitblijft. Aan de laatste vordering hebben [appellanten] ten grondslag gelegd dat partijen levering per 1 juni 2012 zijn overeengekomen.
3. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen bij verstekvonnis van 23 juli 2012 toegewezen. [geïntimeerde] is in verzet gekomen tegen dit vonnis. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het verstekvonnis vernietigd en de door [appellanten] in de verzetprocedure gewijzigde vorderingen alsnog afgewezen. Aan dit oordeel heeft de voorzieningenrechter ten grondslag gelegd dat het bedrag van € 3.000,- inmiddels is betaald en dat de vordering tot betaling van wettelijke rente en incassokosten betreffende deze vordering spoedeisend belang ontbeert. De vordering tot oplegging van een dwangsom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet toewijsbaar omdat het woord "uitgangspunt" in de in rechtsoverweging 1.6 aangehaalde fax van 12 maart 2012 meerdere betekenissen heeft, waardoor er niet van kan worden uitgegaan dat partijen levering per (uiterlijk) 1 juni 2012 zijn overeengekomen.
Bespreking van de grieven
4. De grieven richten zich niet tegen het hiervoor vermelde oordeel van de voorzieningenrechter over de vordering van € 3.000,- en de daarmee samenhangende vorderingen betreffende wettelijke rente en incassokosten, zodat dit oordeel niet ter discussie staat.
5. Alle grieven richten zich tegen de uitleg door de kantonrechter van de fax van
12 maart 2012 en de daaraan door hem verbonden consequenties. Het hof kan de bespreking van deze grieven echter achterwege laten omdat, wat er ook zij van de motivering van het oordeel van de voorzieningenrechter, de vordering van
[appellanten] niet toewijsbaar is.
6. [appellanten] vorderen het opleggen van een dwangsom. Zij vorderen echter niet
- ook niet na de wijziging van hun eis die in de verzetprocedure wel is toegelaten en waarop is rechtgedaan - dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt mee te werken aan levering van het pand. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke veroordeling eerder is uitgesproken. Een dwangsom heeft een bijkomend karakter. Het is een indirect executiemiddel, bedoeld om de schuldenaar te bewegen aan een tegen hem uitgesproken hoofdveroordeling te voldoen. Het opleggen van een dwangsom is dan ook alleen mogelijk wanneer sprake is van een hoofdveroordeling. Nu een dergelijke hoofdveroordeling ontbreekt, hebben [appellanten] geen belang, laat staan een spoedeisend belang, bij de door hen gevorderde veroordeling. Het hof is geroepen ook in hoger beroep ambtshalve te beoordelen of de appellant nog een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening.
7. De slotsom is dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen.
De beslissing:
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op nihil.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 december 2012 in bijzijn van de griffier.