ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7436

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.113.404/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruikleen of huur? Stelplicht m.b.t. essentialia van beweerde huurovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de status van een tuinhuisje dat door [appellant] aan [geïntimeerde] ter beschikking was gesteld. [appellant] stelde dat er sprake was van bruikleen, terwijl [geïntimeerde] zich beriep op een huurovereenkomst. De zaak kwam in hoger beroep na een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin de vordering van [appellant] tot ontruiming was afgewezen. Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat er geen huurovereenkomst was, en dat [geïntimeerde] niet had kunnen onderbouwen dat hij recht had op bescherming als huurder. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering tot ontruiming toe, met inachtneming van een verlenging van de ontruimingstermijn tot 28 februari 2013. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken over de voorwaarden van gebruik en eventuele tegenprestaties in dergelijke situaties.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 december 2012
Zaaknummer 200.113.404/01
(zaaknummer rechtbank: 135346/KG ZA 12-217)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest in kort geding van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. H.J.M. Janssen, kantoorhoudende te Groningen, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. M. Grimm, kantoorhoudende te Groningen, die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de kort geding vonnissen uitgesproken op 18 juli 2012 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen en op 27 augustus 2012 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 10 september 2012, dat tevens de grieven bevat, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 27 augustus 2012 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 2 oktober 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"om bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Groningen van 27 augustus 2012 wordt vernietigd en geïntimeerde te veroordelen om het tuinhuis aan [adres], met alle daarin aanwezige personen en zaken, voorzover deze laatste niet eigendom zijn van appellant, binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest, althans binnen een zodanige termijn als uw Gerechtshof in goede justitie zal bepalen, te ontruimen en te verlaten, met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van appellant te stellen;
II. met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties;
III. een en ander uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."
Bij memorie van antwoord, vergezeld van twee producties, is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"I. (…) [appellant] in zijn spoedappel in kort geding met memorie van grieven niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, althans de beschikking van de rechtbank Groningen, sector kanton, al dan niet onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen, met
II. De veroordeling van [appellant] in de kosten van beide procedures, zowel onderhavige procedure als de procedure in eerste aanleg, en
III. Eén en ander uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Kosten rechtens."
Vervolgens heeft [appellant] zijn zaak doen bepleiten door zijn advocaat onder overlegging van een pleitnota. Namens [geïntimeerde] is gepleit zonder pleitnotitie.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tussen partijen staan, als enerzijds gesteld en anderszijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, de volgende feiten vast.
1.1 [appellant] is eigenaar van een tuinhuisje, gelegen aan [adres].
1.2 Op voorspraak van mr. Van Dalen heeft [appellant] dit huisje met ingang van november 2011 voor bewoning ter beschikking gesteld aan [geïntimeerde], die op dat moment geen dak boven zijn hoofd had.
1.3 [appellant] heeft omstreeks 24 maart 2012 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat het gebruiksrecht werd beëindigd en dat [geïntimeerde] het huisje diende te verlaten.
1.4 [geïntimeerde] heeft hieraan geen gevolg gegeven en zich beroepen op een huurrecht voor vijf jaar, weliswaar "met de knip dicht" maar in ruil voor het opknappen van het huisje.
De vordering en beoordeling in eerste aanleg
2.1 [appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] vanaf november 2011 het tuinhuis in bruikleen had en mocht bewonen gedurende de wintermaanden 2011/2012. Er was geen tegenprestatie afgesproken. Omstreeks eind maart 2012 heeft hij de overeenkomst opgezegd en [geïntimeerde] gevraagd te ontruimen. Na wijziging van eis heeft hij ontruiming van het huisje gevorderd binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis.
2.2 Na verwijzing van de zaak door de kantonrechter naar de rechtbank heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat ingevolge art. 150 Rv op [appellant] de bewijslast rust van voldoende grondslag voor zijn vordering, en dat [appellant] zijn stelling dat geen sprake was van huur maar van bruikleen niet met objectieve, verifieerbare stukken heeft onderbouwd.
De vordering van [appellant] is afgewezen en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.
Spoedeisend belang
3. [geïntimeerde] heeft betwist dat [appellant] spoedeisend belang heeft bij de verlangde voorziening in kort geding.
Het hof verwerpt dit verweer. Volgens [appellant] gebruikt [geïntimeerde] het tuinhuis, dat [appellant] in eigendom toebehoort, thans zonder recht of titel. Dat levert naar het oordeel van het hof voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming op.
Bespreking van de grieven
4. Met de drie grieven heeft [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
5. Het hof constateert dat vaststaat dat [geïntimeerde] het huisje is gaan bewonen met toestemming van [appellant], dat [appellant] het gebruiksrecht krachtens deze overeenkomst heeft willen beëindigen en op ontruiming heeft aangedrongen. Ter afwering daarvan heeft [geïntimeerde] zich op huurbescherming beroepen.
6. Naar het oordeel van het hof ligt het dan op de weg van [geïntimeerde] om zijn stelling dat hem die bescherming toekomt zodanig te onderbouwen, dat het hof er, in kort geding, rekening mee moet houden dat de bodemrechter zou kunnen oordelen dat sprake is van huur. In dit concrete geval is daarvoor nodig dat [geïntimeerde] voldoende stelt om daaruit te kunnen afleiden dat hij met [appellant] voor het genot van het huisje een tegenprestatie is overeengekomen die als bedongen huurprijs kan gelden.
Op zichzelf is denkbaar dat die tegenprestatie bestaat uit het opknappen van de woning, maar daarvoor is dan wel vereist dat de tegenprestatie voldoende omlijnd is, zodat duidelijk is welk onderhoud binnen welke tijd van [geïntimeerde] werd verwacht. De overeengekomen huurprijs moet immers, ook voor de toekomst, bepaalbaar zijn.
7. [geïntimeerde] heeft desgevraagd niet kunnen aangeven welke afspraken omtrent door hem te verrichten werk bij aanvang van het gebruik zijn gemaakt. Sterker nog, hij heeft erkend dat die afspraken bij aanvang van de bewoning nog niet gemaakt waren en nog steeds niet gemaakt zijn.
Onder deze omstandigheden kan er naar het oordeel van het hof geen sprake van een huurovereenkomst zijn, zodat het beroep daarop, als verweer tegen de ontruimingsvordering van [appellant], wordt verworpen.
8. Nu door [geïntimeerde] geen andere verweren zijn opgeworpen waaruit kan volgen dat hij recht heeft op langer verblijf, leidt het voorgaande ertoe dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de vordering tot ontruiming c.a. alsnog toegewezen moet worden.
[appellant] heeft ter zitting laten weten akkoord te gaan met verlenging van de ontruimingstermijn tot 1 maart 2012. Het hof zal daarmee rekening houden in het dictum.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties (geliquideerd salaris advocaat in appel 3 punten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om, zulks na voorafgaande betekening van dit arrest op uiterlijk 25 februari 2013, het tuinhuis aan [adres], met alle daarin aanwezige personen en zaken, voorzover deze laatste niet eigendom zijn van [appellant], uiterlijk op
28 februari 2013 te ontruimen en te verlaten, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [appellant] te stellen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 357,64 aan verschotten en € 816,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 392,12 aan verschotten en € 2.682,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, voorzitter, R.A. Zuidema en
R.J. Voorink en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 december 2012 in bijzijn van de griffier.