ECLI:NL:GHLEE:2012:BZ0144

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.896/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van vaderschap en toestemming voor opening graf voor DNA-onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 11 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het vaderschap van de vrouw, geboren in 1966, ten aanzien van [belanghebbende 1], geboren in 1934. De vrouw had eerder bij de rechtbank Leeuwarden een verzoek ingediend tot vaststelling van het vaderschap, dat was afgewezen. In hoger beroep verzocht de vrouw om vernietiging van deze beschikking en om vaststelling dat [belanghebbende 1] haar biologische vader is. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om het vaderschap vast te stellen zonder DNA-onderzoek. De vrouw heeft aangegeven dat een DNA-test noodzakelijk is om de biologische relatie vast te stellen, maar dat hiervoor lichaamseigen materiaal van [belanghebbende 1] nodig is. Het hof heeft geoordeeld dat de rechthebbenden op het graf van [belanghebbende 1] toestemming moeten geven voor de opening van het graf om DNA-materiaal te kunnen afnemen. Het hof heeft de rechthebbenden, waaronder de geïntimeerden, verplicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek. Tevens is een deskundigenonderzoek bevolen door het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (FLDO) in Leiden. De vrouw is verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen voor de opgraving. De kosten van het onderzoek komen voorlopig ten laste van de Rijkskas, maar kunnen later alsnog aan de vrouw worden opgelegd. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

Beschikking d.d. 11 december 2012
Zaaknummer 200.068.896
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.F. de Vries,
kantoorhoudende te Dokkum,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat mr. B.A.T. Brouwer,
voorheen kantoorhoudende te Harderwijk,
thans kantoorhoudende te Apeldoorn.
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende 1],
laatstelijk wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 1].
de erven van
2. [belanghebbende 2],
laatstelijk wonende te [woonplaats],
overleden zus van [belanghebbende 1].
de erven van
3. [belanghebbende 3],
laatstelijk wonende te onbekend,
overleden zus van [belanghebbende 1]
de erven van
4. [belanghebbende 4],
laatstelijk wonende te onbekend,
overleden broer van [belanghebbende 1]
5. [belanghebbende 5],
wonende te onbekend,
zus van [belanghebbende 1].
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 17 maart 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de vrouw, geboren [in 1966], tot vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 1], geboren [in 1934], als haar biologische vader en het verzoek tot wijziging van haar geslachtsnaam in die van hem, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 juni 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 17 maart 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog het vaderschap van [belanghebbende 1] vast te stellen als haar biologische vader en melding te maken van de verklaring dat zij de geslachtsnaam van [belanghebbende 1] zal hebben.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 3 augustus 2010, hebben [geïntimeerden] gereageerd en laten weten dat zij zich refereren aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder:
- een brief van 3 maart 2011 van mr. Brouwer met bijlagen;
- een faxbericht van 14 juni 2011 van mr. De Vries;
- een faxbericht van 25 juni 2012 van mr. Brouwer;
- een faxbericht van 23 juli 2012 van mr. De Vries;
- een faxbericht van 20 september 2012 van mr. De Vries;
- een brief van 18 september 2012 van mr. Brouwer met bijlagen;
- een brief van 4 oktober 2012 van mr. De Vries met bijlagen;
- een brief van 9 oktober 2012 van mr. De Vries met bijlage.
Ter zitting van 8 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen is de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De [geïntimeerden] zijn niet in persoon doch uitsluitend vertegenwoordigd door hun advocaat verschenen.
Deze beschikking wordt gegeven door een anders samengestelde kamer dan ten tijde van de mondelinge behandeling, omdat mr. Melssen niet meer in de civiele sector van dit hof werkzaam is.
De beoordeling
1. De vrouw is [in 1966] geboren uit [moeder], die op dat moment gehuwd was met de heer [X]. [X] heeft, na daar¬toe verkregen verlof, een vordering tot echtscheiding ingesteld waarna bij vonnis van 3 april 1968 de echtscheiding is uitgesproken. Dit vonnis is op 26 november 1969 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2. De samenlevingsrelatie tussen [moeder] en [X] is vanaf begin 1966 feitelijk ver¬broken. De vrouw is opgegroeid in het gezin van [moeder] en [belanghebbende 1] die een affectieve relatie met elkaar hadden.
3. In 1992 hebben de vrouw en [X] een DNA-test laten verrichten waardoor is vastgesteld dat hij niet haar biologische vader kan zijn.
4. [moeder] is overleden [in 1999]. [X] is overleden [in 2006].
5. [belanghebbende 1] is [overleden in 2004].
6. Op 17 juli 2007 heeft de vrouw zich gewend tot de rechtbank met het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [X]. Bij beschikking van 3 oktober 2007 heeft de rechtbank de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard. Daarbij is de termijnoverschrijding, drie jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving ter zake van afstamming op 1 april 1998, onder meer met een beroep op het EVRM buiten beschouwing gelaten.
7. Op 13 november 2008 heeft de vrouw zich wederom tot de rechtbank gewend, thans met het verzoek gerechtelijk vast te stellen dat [belanghebbende 1] haar biologische en (alsdan) haar juridische vader is. Zij heeft dit verzoek ter zitting van 23 april 2009 aangevuld met een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [X] in [belanghebbende 1], indien mocht komen vast te staan dat [belanghebbende 1] haar biologische vader is.
8. Bij beschikking van 20 mei 2009 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek (vaderschapsonderzoek) gelast van Sanquin. Sanquin heeft daarop laten weten dat het beschikbare materiaal van de heer [belanghebbende 1] niet geschikt is voor hun DNA-onderzoek en dat het aantal beschikbare familieleden ontoereikend is om door middel van een familierelatie-onderzoek voldoende informatie beschikbaar te krijgen om het biologisch vaderschap aan te tonen dan wel uit te sluiten.
9. Bij beschikking van 17 maart 2010 heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw afgewezen. Daarbij is voorbij gegaan aan het benoemen van een andere deskundige en het openen van het graf van de heer [belanghebbende 1] teneinde lichaamseigen materiaal te verkrijgen.
10. De vrouw is van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Haar grieven richten zich met name tegen de beslissing van de rechtbank om geen andere deskundige te benoemen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
11. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:207 lid 1 BW kan de rechter het vaderschap van een man, ook indien deze is overleden, vaststellen op de grond dat -voor zover hier van belang- de man de verwekker is van het kind.
12. Onweersproken is gebleven dat de vrouw is opgegroeid in het gezin van [moeder] en [belanghebbende 1] die sinds 1966 een affectieve relatie met elkaar hadden. Het hof acht dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende 1] de verwekker van de vrouw kan zijn geweest.
13. Door middel van DNA onderzoek zou kunnen worden vastgesteld of [belanghebbende 1] inderdaad de verwekker is van de vrouw. Om een dergelijk onderzoek te kunnen verrichten is het noodzakelijk om de beschikking te hebben over lichaamseigen materiaal van ten minste de vrouw en [belanghebbende 1], aan de hand van welk materiaal DNA profielen kunnen worden bepaald. Deze DNA profielen kunnen met elkaar worden vergeleken waarna een uitspraak kan worden gedaan over (de mate van zekerheid van) het bestaan van bloedverwantschap tussen de vrouw en [belanghebbende 1].
14. Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep niet in voldoende mate is gebleken dat er thans nog voorwerpen beschikbaar zijn waarvan zonder meer vaststaat dat zich daarop/daarin lichaamseigen materiaal van [belanghebbende 1] bevindt aan de hand waarvan onderzoek kan worden gedaan op basis waarvan met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [belanghebbende 1] inderdaad de verwekker is van de vrouw.
15. Verder is het hof uitgebreid nagegaan of naar de huidige stand van de wetenschap alsnog door middel van een verwantschapsonderzoek met enige -relevante- mate van zekerheid zou kunnen worden vastgesteld dat [belanghebbende 1] de biologische vader is van de vrouw. Hoewel een groot aantal familieleden (verwanten) van [belanghebbende 1] heeft aangegeven bereid te zijn hun medewerking te verlenen aan een dergelijk onderzoek, is het aantal beschikbare familieleden en hun onderlinge relatie niet toereikend gebleken om een onderzoek te laten verrichten waarvan de uitkomsten in voldoende mate relevant kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag naar het verwekkerschap van [belanghebbende 1]. Het hof moet de hiervoor genoemde vraag dan ook ontkennend beantwoorden.
16. Resteert de mogelijkheid dat lichaamseigen materiaal van [belanghebbende 1] kan worden verkregen door afname van dat materiaal van het stoffelijk overschot van [belanghebbende 1], hetgeen meebrengt dat diens graf daartoe dient te worden geopend.
17. Het hof ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of in het kader van een te bevelen deskundigenonderzoek opening van het graf van [belanghebbende 1] gerechtvaardigd is.
18. Gelet op het recht en het belang van de vrouw om te weten wie haar vader is, en dit recht en belang afwegend tegen de rechten en belangen van de rechthebbende(n) op het graf van [belanghebbende 1] alsmede afwegend tegen het piëteitsgevoel jegens de overledene en een ongestoorde rustplaats voor hem, acht het hof een DNA-onderzoek gerechtvaardigd.
19. Dit betekent ook dat het hof tot het oordeel is gekomen dat de eventuele rechthebbende(n) op het graf verplicht zijn tot daadwerkelijke medewerking aan dat onderzoek, inhoudende dat zij toestemming dienen te verlenen voor opening van het graf en het laten verrichten van al die handelingen die ertoe leiden dat er in het kader van het hiervoor bedoelde onderzoek de beschikking kan worden verkregen over lichaamseigen materiaal van [belanghebbende 1].
20. Het hof gaat er vanuit dat in ieder geval de [geïntimeerden], genoemd als de geïntimeerden, na en door het overlijden van [belanghebbende 1] rechthebbende zijn (geworden) op het graf van [belanghebbende 1]. Zij hebben ook zelf aangegeven, laatstelijk bij brief van 18 september 2012, dat zij de recht¬hebbende(n) zijn op het graf. Hoewel zij hebben aangeven moeite te hebben met het verstoren van de grafrust heeft, hebben zij geen bezwaar tegen opening van het graf en afname van DNA van het stoffelijk overschot.
21. De vrouw heeft in haar beroepschrift aangegeven dat opgraving van het stoffelijk overschot kan geschieden door Rebrodo Gravendienst gevestigd te Dongen. Zij heeft voorts voorgesteld het DNA-onderzoek aan de hand van (materiaal afgenomen van) het opgegraven stoffelijk overschot te laten uitvoeren door het Forensisch Laboratorium voor DNA onderzoek (FLDO) verbonden aan het Universitair Medisch Centrum te Leiden dat over de expertise beschikt die nodig is voor een DNA onderzoek als in deze zaak aan de orde.
22. Gelet op het vorenstaande zal het hof een deskundigenonderzoek door het FLDO te Leiden bevelen.
23. Aangezien opgraving van het stoffelijk overschot nodig is ter uitvoering van het DNA-onderzoek, wordt dat geacht deel uit te maken van het te bevelen deskundigenonderzoek.
24. Het hof tekent hierbij aan dat artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging van toepassing is, waarin wordt bepaald dat voor het opgraven van het stoffelijk overschot niet alleen toestemming van de rechthebbende(n) op het graf, maar ook een vergunning nodig is van de burgemeester van de gemeente waarin het stoffelijk overschot begraven is. Nu de opgraving geschiedt op verzoek van de vrouw is zij de meest gerede partij om zodanige vergunning aan te vragen.
25. Gezien de aard van de procedure is er aanleiding om te bepalen dat de vrouw gehouden is het in artikel 195 Rv bedoelde voorschot ter zake van de door de deskundige(n) te maken kosten, daaronder begrepen die tot opgraving van het stoffelijk overschot en de daarvoor vereiste vergunning, te deponeren. De vrouw procedeert echter op basis van een toevoeging zodat haar, gelet op artikel 195 in verbinding met artikel 199 Rv, geen voorschot kan worden opgelegd. De kosten van het onderzoek zullen voorlopig ten laste van ’s Rijks Kas komen. Dit laat echter onverlet dat de kosten van het deskundigenbericht bij de eindbeschikking in beginsel alsnog ten laste van de vrouw zullen kunnen worden gebracht.
26. In afwachting van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden. Na ontvangst van de rapportage van de deskundige zal het hof beslissen omtrent de wijze van voortzetting van de behandeling.
27. Aangezien de Wet op de lijkbezorging niet spreekt over opening van het graf maar over ‘opgraving van het lijk”, zal het hof in het dictum van deze beschikking ook die bewoordingen gebruiken, daarbij aantekenend dat het hof zich bewust is van de impact van deze bewoordingen.
28. Het hof zal beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt dat geïntimeerden, [geïntimeerden] alsmede overige rechthebbenden op het graf, toestemming dienen te verlenen tot opgraving van het lijk van [belanghebbende 1], geboren [in 1934] en overleden [in 2004];
bepaalt dat de vrouw de in rechtsoverweging 24 bedoelde vergunning aanvraagt;
verstaat dat de opgraving, daaronder begrepen het vervoer van het lijk van de begraafplaats naar het FLDO vice versa en de herbegraving, zal geschieden door Rebrodo Gravendienst gevestigd te Dongen, W. van Duvenvoordestraat 16 (55104 EW), telefoon 06- 53 97 40 78 (gravendienst@rebrodo.nl);
beveelt een deskundigenonderzoek, te weten een kenmerkenonderzoek door middel van DNA, ter beantwoording van de vraag of [belanghebbende 1] voornoemd de biologische vader is van [appellante], geboren [in 1966] uit [moeder];
benoemt tot deskundige het Forensisch Laboratorium voor DNA onderzoek (FLDO) verbonden aan het Universitair Medisch Centrum te Leiden, Postbus 9600 te Leiden (2300 RC), telefoon 071-526 9540, fax 071 - 526 8278 (fldo@lumc.nl);
verzoekt het FLDO voornoemd het hiervoor bevolen onderzoek te verrichten en daartoe al datgene te doen dat het nuttig en nodig oordeelt;
benoemt mr. G.M. van der Meer tot raadsheer-commissaris onder wier leiding het onderzoek door de deskundige zal worden ingesteld;
bepaalt dat de deskundige bij zijn onderzoek partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
bepaalt dat de kosten van de deskundige vooreerst ten laste van ’s Rijks Kas komen;
bepaalt dat de advocaat van de vrouw een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden met daarbij vermeld de adresgegevens van (de advocaat van) de vrouw en (de advocaat van) de geïntimeerden;
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk bericht uiterlijk op 1 mei 2013 ter griffie van het hof zal inleveren;
bepaalt dat de wijze van verdere behandeling van de zaak na ontvangst van het schriftelijk bericht van de deskundige zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs J.D.S.L. Bosch (voorzitter), G.M. van der Meer en R. Feunekes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 december 2012 in bijzijn van de griffier.