ECLI:NL:GHSGR:2003:AL8294
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Mr. Tijnagel
- Van Lingen
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en aftrek buitengewone lasten voor levensonderhoud naaste verwanten
In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1997. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.373, waartegen belanghebbende bezwaar had aangetekend. Dit bezwaar werd echter afgewezen. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de aanslag verminderde tot een belastbaar inkomen van ƒ 87.773. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, met uitzondering van de beslissing over het griffierecht, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2003, waar beide partijen aanwezig waren, werd het geschil verder behandeld. Het geschil betreft of belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven als buitengewone lasten voor het levensonderhoud van naaste verwanten. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op deze aftrek, terwijl de Inspecteur dit ontkent. De partijen hebben hun standpunten toegelicht en hun argumenten zijn in de processtukken opgenomen.
De overwegingen van het Hof zijn gebaseerd op artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waarin staat dat uitgaven voor levensonderhoud van verwanten als buitengewone lasten in aanmerking kunnen worden genomen, mits deze uitgaven met schriftelijke bescheiden zijn aangetoond. Het Hof oordeelt dat de overgelegde kwitanties niet voldoen aan de eisen, omdat zij onvoldoende informatie bevatten om de betalingen te verifiëren. Hierdoor is niet voldaan aan de wettelijke vereiste dat de uitgaven met schriftelijke bescheiden moeten worden aangetoond. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.
De uitspraak is op 28 mei 2003 gedaan door mr. Tijnagel en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier Van Lingen.