Rolnummer: 22-002699-04
Parketnummers: 10-150209-03 en 10-000054-04
Datum uitspraak: 12 juli 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 19 april 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in penitentiaire inrichting '[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 april 2005 en 28 juni 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaardingen vermeld staat, zoals - waar het de dagvaarding onder parketnummer 10-150209-03 aangaat - ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven. Van de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10-000054-04 en de vordering nadere omschrijving tenlastelegging onder parketnummer 10-150209-03 zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaarding en vordering zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van grote handelshoeveelheden - eind juli/begin augustus 2003 alleen al in totaal (ongeveer) 345 kilo - amfetamine. Aldus heeft de verdachte activiteiten ontplooid, gericht op dan wel samenhangend met grootschalige en dus professionele handel in harddrugs. Dergelijke handel gaat gepaard met onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid en de openbare orde. Het gebruik van amfetamine is immers niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook direct en indirect vele vormen van criminaliteit, die in verband staan met het verwerven van (gelden benodigd voor) verdovende middelen, in de hand. De handel in harddrugs - en de daarop gerichte dan wel daarmee samenhangende activiteiten - dient dan ook, zeker waar het hoeveelheden betreft als in de onderhavige zaak, streng te worden bestreden. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij zich van al deze schadelijke aspecten kennelijk geen rekenschap heeft willen geven, klaarblijkelijk uitsluitend eigen geldelijk gewin voor ogen heeft gehad en, gegeven het feit dat hij - naar thans moet worden vastgesteld: tegen beter weten in - immer elke betrokkenheid bij de nu ook in hoger beroep bewezenverklaarde feiten heeft ontkend, er tot op heden op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven de ernst en het laakbare van die door hem gepleegde strafbare feiten in te zien.
De verdachte heeft voorts samen met een ander in een loods te [plaats] gedurende ongeveer vier maanden meermalen opzettelijk (een) (handels)hoeveelhe(i)d(en) hennep geteeld en aanwezig gehad. De handel in hennep en het gebruik ervan leidt eveneens direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. Een hoeveelheid hennepplanten, als op 30 september 2003 in de loods te [plaats] is aangetroffen, duidt naar 's hofs oordeel - zoals overigens ook besloten ligt in de door de verdachte en diens medeverdachte afgelegde verklaringen - op bedrijfsmatige, puur door commerciële motieven ingegeven productie van hennep, waarop in beginsel evenzeer streng dient te worden gereageerd.
Daarnaast heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 92 pillen bevattende MDMA.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 april 2005, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten als thans onder 3 bewezenverklaard en andersoortige strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10, 11 (oud) en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) JAREN EN 6 (ZES) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J.M. van Dijk,
J.A. van Kempen en A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. M. van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2005.