ECLI:NL:GHSGR:2006:AX7240

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/769
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake colportageovereenkomst en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep van een geschil tussen Exakta Benelux B.V. en een geïntimeerde, die in eerste aanleg door de rechtbank Dordrecht was behandeld. De zaak betreft een koopovereenkomst die tot stand is gekomen door colportage, waarbij de geïntimeerde betwistte dat voldaan was aan de vereisten van artikel 24, lid 1 van de Colportagewet. De rechtbank had Exakta belast met het bewijs dat de geïntimeerde een exemplaar van de overeenkomst had ontvangen en dat de overeenkomst in twee gelijkluidende exemplaren was ondertekend. Exakta voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte was afgeweken van de hoofdregel van bewijslastverdeling en dat de dwingende bewijskracht van de onderhandse akte was miskend. Het hof oordeelde dat de wetgever met de Colportagewet beoogde bescherming voor de partij die door de colporteur wordt bewogen tot het aangaan van een overeenkomst, en dat er zware eisen worden gesteld aan het bewijs dat aan de voorschriften van de wet is voldaan. Het hof kwam tot de conclusie dat de grieven van Exakta niet doel troffen en bekrachtigde de bestreden vonnissen van de rechtbank. Exakta werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 7 juni 2006
Rolnummer: 02/769
Rolnr.rechtbank: 3816/00
HET GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE, derde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
EXAKTA BENELUX B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
appellante,
hierna te noemen: Exakta,
procureur: mr. M.L. Kleyn,
tegen
[GEÏNTIMEERDE]
wonende te Dordrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. C.N.M. Otto.
Het geding
Bij exploit van 6 juni 2002 is Exakta in hoger beroep gekomen van het tussen-vonnis van 19 juli 2001 en het eindvonnis van 7 maart 2000 die de rechtbank Dordrecht tussen Exakta als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen. Bij memorie van grieven met een productie heeft Exakta vijf grieven tegen de vonnissen aangevoerd, welke [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. Vervolgens hebben partijen stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De in het tussenvonnis van 19 juli 2001 onder 1 vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2. Door colportage is een koopovereenkomst totstandgekomen tussen Exakta (colporteur/verkoper) en [geïntimeerde] (koper). [Geïntimeerde] heeft als meest verstrekkend verweer gevoerd dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 24, lid 1 van de Colportagewet: “Voor een overeen-komst, welke het onmiddellijk gevolg is van de werkzaamheid van een colporteur, is op straffe van nietigheid vereist, dat door of namens de bij de overeenkomst betrokken partijen in twee gelijkluidende exemplaren een akte wordt ondertekend, en dat onmiddellijk na de ondertekening door de partij, die door de colporteur tot het aangaan van de overeen-komst is bewogen, een exemplaar van die akte is ontvangen door ieder van beide partijen.”
3. De rechtbank heeft Exakta met het bewijs belast dat [geïntimeerde] on-middellijk na de ondertekening van de overeenkomst een exemplaar daarvan heeft ontvangen en dat de overeenkomst in twee gelijkluidende exemplaren volledig is ingevuld en ondertekend.
4. In de grieven I tot en met III betoogt Exakta dat (a) rechtbank ten onrechte is afgeweken van de hoofdregel van bewijslastverdeling (“degene die stelt moet bewijzen”) en (b) de dwingende bewijskracht heeft miskend van de onderhandse akte waarin [geïntimeerde] door ondertekening van daartoe strekkende passages ten behoeve van Exakta heeft verklaard dat (kort gezegd) aan de voorschriften van artikel 24, lid 1 van de Colportagewet is voldaan.
5. ad a Met de bepalingen als die in artikel 24, lid 1 van de Colportagewet heeft de wetgever nadrukkelijk beoogd de partij die door de colporteur wordt bewogen tot het aangaan van een overeenkomst, een verregaande bescherming te bieden. Ter bescherming van de partij, in dit geval [geïn-timeerde], was Exakta op grond van artikel 24, lid 1 op straffe van nietig-heid van de overeenkomst gehouden om te voldoen aan de in dat artikel-lid omschreven voorschriften. Nu [geïntimeerde] uitdrukkelijk heeft betwist dat dit is geschied, dient Exakta een en ander te bewijzen. Het is immers Exakta die zich beroept op de rechtsgevolgen van het gestelde feit dat ten aanzien van de door colportage totstandgekomen overeenkomst aan be-doelde voorschriften is voldaan.
6. ad b De verklaring van [geïntimeerde] ten behoeve van Exakta in de schriftelijke overeenkomst dat twee gelijkluidende exemplaren van de overeenkomst zijn ondertekend, moet -aldus Exakta- worden afgeleid uit de handtekening van [geïntimeerde] op de eerste pagina van de overeen-komst, welke helemaal onderaan afsluit met de, in zeer kleine letters af-gedrukte, tekst: “Origineel: Exakta, blauw; klant, geel: adviseur”. De ver-klaring van [geïntimeerde] ten behoeve van Exakta dat hij een exemplaar van de overeenkomst onmiddellijk na de ondertekening heeft ontvangen, moet volgen uit de ondertekening door [geïntimeerde] onderaan de derde pagina, onder twee tekstblokken, die ook in zeer kleine letters zijn gedrukt en waarvan het rechter tekstblok onder meer en op niet opvallende wijze de zin bevat: “Koper verklaart een exemplaar van deze akte te hebben ontvangen.”
Naar het oordeel van het hof dient de door de wetgever nadrukkelijk be-oogde bescherming van de partij bij colportage mee te brengen dat zware eisen worden gesteld aan het bewijs dat aan de voorschriften van artikel 24, lid 1 van de Colportagewet is voldaan. Daarmee valt niet te verenigen dat een verklaring van de partij in een onderhandse akte welke wordt ge-construeerd op een wijze als hiervoor omschreven, moet gelden als een verklaring omtrent hetgeen die akte bestemd is ten behoeve van de partij te bewijzen, zoals bedoeld in artikel 157, lid 2 Rv. De kans is reëel dat een gemiddeld oplettende en zorgvuldige partij niet beseft dat bij onderte-kening wordt erkend dat aan belangrijke, tot zijn bescherming in de wet vastgelegde, voorschriften is voldaan. De rechtbank heeft daarom terecht in dit geval in de onderhandse akte geen grond gevonden om aan die akte op dit onderdeel bewijskracht toe te kennen en om [geïntimeerde] tot tegenbewijs toe te laten.
7. De grieven I tot en met III missen doel.
8. Grief IV richt zich tegen het oordeel in het eindvonnis dat Exakta niet in de bewijslevering geslaagd is. Deze grief faalt. Het hof komt tot hetzelfde oordeel en verenigt zich met de motivering van de rechtbank.
9. Grief V bevat geen nieuwe klachten en behoeft dus geen bespreking.
10. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Exakta zal de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Dordrecht van 19 juli 2001 en 7 maart 2000;
veroordeelt Exakta in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde], tot op heden begroot op € 241,= aan verschotten en € 1.158,= aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en
M.A.F. Tan-de Sonnaville en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.