3. [de notaris] en [de notarieel medewerkster] stellen, dat [de notaris] ook ten aanzien van de vragen 1 tot en met 6 een beroep op zijn verschoningsrecht toekomt, en dat [de notarieel medewerkster] ook ten aanzien van de vragen 1, 2 en 5 een beroep op haar afgeleide verschoningsrecht toekomt. Zij voeren daartoe aan, dat de vragen 1 tot en met 9 respectievelijk 1 tot en met 6 zien op gegevens die aan [de notaris] zijn toevertrouwd in zijn hoedanigheid van notaris dan wel op feiten waarvan [de notaris] in zijn hoedanigheid van notaris en [de notarieel medewerkster] in haar hoedanigheid van notarisklerk kennis heeft genomen, en dat geen van de door de Hoge Raad geformuleerde uitzonderingen dat de notaris geen beroep op zijn verschoningsrecht toekomt, zich voordoet. [de notaris] en [de notarieel medewerkster] hebben nooit een bespreking bijgewoond tussen LTD en [de gedaagde] over de totstandkoming van een overeenkomst en het staat niet vast dat tussen LTD en [de gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen, aldus [de notaris] en [de notarieel medewerkster]. LTD betwist dat het gaat om informatie die [de notaris] en [de notarieel medewerkster] in de hoedanigheid van hun ambt (of een afgeleide daarvan) is toevertrouwd en stelt zich op het standpunt dat [de notaris] en [de notarieel medewerkster] daarom ten aanzien van geen van de aan hen gestelde vragen een beroep op het verschoningsrecht toekomt. Het hof overweegt als volgt.
3.1 Het hof verwerpt de stelling van LTD dat [de notaris] geen beroep op het verschoningsrecht toekomt omdat [de notaris] de twee keren dat hij met
[de gedaagde] heeft gesproken (eind juli 2002 en op vrijdagavond 5 augustus 2002) niet in de hoedanigheid van zijn ambt optrad. [de gedaagde] heeft als getuige in het voorlopig getuigenverhoor op 11 april 2006 verklaard, dat notaris [de notaris] de eerste keer wilde kennismaken, en dat zij de tweede keer, op vrijdagavond, ook over de stukken hebben gesproken. Volgens [de gedaagde] zou [de notaris] hebben gezegd dat hij daar geen wijs uit werd, had [de notaris] die stukken bij zich, wilde [de notaris] die doornemen en moest [de gedaagde] die tekenen. Dat in aanmerking genomen, kan naar het oordeel van het hof niet geoordeeld worden dat [de notaris] tijdens die gesprekken met [de gedaagde] niet als notaris optrad.
3.2 Bij de beoordeling van de reikwijdte van het aan een notaris en personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn, zoals [de notarieel medewerkster], als getuige toekomende verschoningsrecht is uitgangspunt dat alles waarvan de wetenschap aan een notaris als zodanig is medegedeeld, heeft te gelden als aan hem toevertrouwd, waarbij het in beginsel aan de notaris zelf moet worden overgelaten om te beoordelen of hetgeen aan hem is medegedeeld heeft te gelden als aan hem toevertrouwd.
3.3 Wat betreft de beoordeling door de rechter of het beroep op het verschoningsrecht stand kan houden, geldt dat deze zich op het standpunt zal moeten stellen dat, naar de aard van het verschoningsrecht meebrengt, de opgegeven vragen niet behoeven te worden beantwoord, zolang de rechter aan redelijke twijfel onderhevig acht of die beantwoording naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven (zie onder meer HR 25 september 1992, NJ 1993, 467, en HR 13 januari 2006, NJ 2006, 480).
3.4 Naar het oordeel van het hof kan [de notaris] zich niet verschonen van het beantwoorden van de vragen 5 en 7. Deze vragen betreffen eigen handelingen van [de notaris] en niet iets waarvan de wetenschap door LTD of [de gedaagde] aan [de notaris] is toevertrouwd. Zij vallen daarom niet onder het verschoningsrecht van [de notaris]. Wat betreft vraag 9 neemt het hof aan dat met die vraag wordt bedoeld of [de notaris] heeft waargenomen dat over de koop en verkoop van de in het verzoekschrift genoemde percelen overeenstemming is bereikt. Ook dat is niet iets waarvan de wetenschap door LTD of [de gedaagde] aan [de notaris] is toevertrouwd. [de notaris] moet deze vraag daarom beantwoorden. Ten aanzien van de vragen 1, 2, 3, 6 en 8 aan [de notaris], acht het hof aan redelijke twijfel onderhevig of beantwoording naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven zolang niet vaststaat dat overeenstemming is bereikt. [de notaris] komt ten aanzien van die vragen een beroep op zijn verschoningsrecht toe. Ook ten aanzien van vraag 4 kan [de notaris] zich naar het oordeel van het hof verschonen, omdat als er is getekend het voor een goed begrip noodzakelijk kan zijn daarbij voorbehouden te onthullen die aan [de notaris] mondeling en vertrouwelijk zijn gemaakt.
3.5 Naar het oordeel van het hof kan [de notarieel medewerkster] zich niet verschonen van het beantwoorden van de vraag 1. Dat er koopaktes betreffende verkoop door [de gedaagde] aan LTD op notariskantoor [de notaris] zijn opgemaakt, staat al vast. Het antwoord op de vraag door wie van het kantoor de koopaktes zijn opgemaakt, betreft geen informatie waarvan de wetenschap door LTD of [de gedaagde] aan [de notarieel medewerkster] is toevertrouwd. Hetzelfde geldt ten aanzien van vraag 4 voor zover daarmee wordt bedoeld te vragen of [de notarieel medewerkster] heeft waargenomen dat over de koop en verkoop van de in het verzoekschrift genoemde percelen overeenstemming is bereikt. Die vraag moet [de notarieel medewerkster] beantwoorden. Ten aanzien van vraag 2 kan [de notarieel medewerkster] zich naar het oordeel van het hof evenmin verschonen. Deze vraag gaat over eigen handelingen van [de notarieel medewerkster] waarvoor haar verschoningsrecht niet geldt. De vragen 3 en 6 aan [de notarieel medewerkster] zijn zo ruim gesteld dat niet is uit te sluiten dat met de beantwoording van die vragen iets bekend wordt dat geheim moet blijven. [de notarieel medewerkster] komt dienaangaande een beroep op haar verschoningsrecht toe. Ook van het beantwoorden van vraag 5 kan [de notarieel medewerkster] zich naar het oordeel van het hof verschonen, omdat als er is getekend het voor een goed begrip noodzakelijk kan zijn daarbij voorbehouden te onthullen die aan [de notarieel medewerkster] mondeling en vertrouwelijk zijn gemaakt.
3.6 De slotsom is, dat [de notaris] zich kan verschonen van het beantwoorden van de vragen 1 tot en met 4, 6 en 8, en dat [de notarieel medewerkster] zich kan verschonen van het beantwoorden van de vragen 3, 5 en 6. Zowel de grieven in het principaal beroep als die in het incidenteel beroep slagen gedeeltelijk.