ECLI:NL:GHSGR:2008:BC4549
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M.A.F. Tan-de Sonnaville
- J.H.W. de Planque
- J.A. van Kempen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Rechtbank in geschil over advocatenhonorarium
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, gaat het om de bevoegdheid van de rechtbank in een geschil tussen een advocate en haar cliënten over onbetaalde declaraties. De advocate, die in Rotterdam werkzaam is, had in 2004 een procedure aangespannen tegen haar cliënten, [cliënt 1] en [cliënt 2], bij de rechtbank Rotterdam, sector kanton, maar de rechtbank verklaarde zich onbevoegd. Dit vonnis werd niet aangevochten. In 2006 diende de advocate opnieuw een vordering in, maar wederom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd, met de stelling dat de begrotingsprocedure van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ) gevolgd moest worden. De advocate ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
In het hoger beroep voerde [cliënt 1] verweer en stelde dat de rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard, onder verwijzing naar het beginsel van 'ne bis in idem'. Het hof oordeelde dat dit beginsel niet van toepassing is in het civiele recht en dat er geen sprake was van gezag van gewijsde, omdat de rechtbank in het eerdere vonnis niet had beslist over de rechtsbetrekking tussen partijen. Het hof concludeerde dat het geschil niet alleen de hoogte van de declaratie betrof, maar ook de afspraken over de declaratie, waardoor de artikelen 32-40 WTBZ niet van toepassing waren. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd had verklaard.
Het hof vernietigde het bestreden vonnis en verklaarde de gewone rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam, sector kanton, voor verdere behandeling van de hoofdzaak. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [cliënten].