GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer Rechtbank : 04/10245
arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 13 maart 2008
[appellant],
handelende onder de naam Vishandel Hollandzee,
wonende te Rijswijk (ZH),
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. P.A. ten Hoopen,
Saab Lease Nederland B.V.
gevestigd te Vianen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Saab Lease,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Bij exploot van 23 februari 2005 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van
24 november 2004 dat de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke grieven Saab Lease bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.
2. De beoordeling van het hoger beroep
2.1 De in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan. Anders dan [appellant] voorstelt is voor een beoordeling van het hoger beroep niet noodzakelijk dat de feiten worden aangevuld, zoals [appellant] voorstelt in de memorie van grieven onder 5 en in de toelichting op grief 1, waarbij in het midden kan blijven of de gestelde feiten vast staan.
2.2 Kort weergegeven vordert Saab Lease betaling van het bedrag dat volgens haar na vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst (in 2002) nog door [appellant] verschuldigd is, vermeerderd met contractuele rente en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, gematigd overeenkomstig het rapport Voorwerk II. Tegen de hoofdvordering voert [appellant] als verweer dat de leaseovereenkomst, met inachtneming van het ter zake bepaalde in artikel 14.5 van de toepasselijke algemene voorwaarden, al per 30 november 2001 tussentijds is beëindigd, zoals tussen partijen overeengekomen en door Saab Lease bevestigd in haar brief aan [appellant] van 21 november 2001 (productie IV bij inleidende dagvaarding):
“Hierbij doen wij u een overzicht toekomen voor de beëindiging van uw lease-overeenkomst per 30 november 2001.
Saldo per 30 november 2001 fl. 74.523.85
Overnameprijs door u overeengekomen met Leo [naam Saab-dealer] fl. 65.000.00
Blijft over te voldoen aan Saab Lease Nederland BV fl. 9.523.85
Uw voorstel om 2 maanden in 1x te incasseren zou een situatie geven waarin Saab Lease Nederland nog fl. 6.363.09 te goed zou hebben van Vishandel Holland die door [naam Saab-dealer] geïncasseerd zou worden. Omdat dit een juridisch niet correcte oplossing is doen wij u de volgende voorstellen.
1. Vishandel Hollandzee maakt het bedrag voor 30 november 2001 over op ABN-AMRO rekening 42.88.59.623 t.n.v. Saab Lease Nederland onder vermelding van kenteken
11-FK-JB.
2. Het bedrag wordt contant voldaan op ons kantoor te Vianen voor 30 november 2001.
Direct na ontvangst van de genoemde bedragen zal Saab Lease Nederland het overschrijvingsbewijs verzenden aan Autobedrijf [naam Saab-dealer] zodat de vrijwaring gemaakt kan worden.
[appellant] stelt dat hij uitvoering aan deze overeenkomst heeft gegeven door de auto (met bijbehorende sleutels en delen kentekenbewijs) in te leveren bij [naam Saab-dealer] (een Saab-dealer), dat hij deze levering aan [naam Saab-dealer] heeft gefactureerd (productie bij conclusie van antwoord), dat partijen waren overeengekomen dat [naam Saab-dealer] de koopprijs van de auto
(fl. 65.000,=) rechtstreeks aan Saab Lease zou voldoen en dat hij, [appellant], het bedrag van fl. 9.523,85 (€ 4.321,73) geacht kan worden te hebben voldaan door de betalingen die hij na augustus 2002 heeft verricht tot een totaalbedrag van € 4.500,=. [appellant] stelt dat hij dan zelfs te veel heeft betaald en vordert het verschil (4.500 – 4.321,73 =) € 178,26 in reconventie terug. Ook voert [appellant] verweer tegen de nevenvorderingen tot betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De rechtbank heeft de verweren verworpen en de vorderingen van Saab Lease toegewezen. Op de vordering in reconventie is de rechtbank niet ingegaan en een beslissing daarover (met inbegrip van de proceskosten) ontbreekt in het vonnis. Tegen dit laatste is geen grief gericht.
De grieven leggen het geschil voor het overige in volle omvang aan het hof voor.
2.3 Ook in hoger beroep staat centraal het verschil van mening tussen partijen over de uitleg van de hierboven weergegeven brief van 21 november 2001. Kort gezegd was volgens Saab Lease de brief een reactie op het verzoek van [appellant] met een nieuw voorstel omtrent de financiële gevolgen van een tussentijds beëindiging van de leaseovereenkomst te komen nadat [naam Saab-dealer] zich bereid had verklaard de auto voor een bedrag van fl. 65.000,= te kopen. Dit voorstel heeft [appellant] echter niet aanvaard noch heeft hij uitvoering gegeven aan de (opschortende) voorwaarden in de (voorgestelde) overeenkomst dat genoemde koopsom van fl. 65.000,= en het resterend door [appellant] verschuldigde bedrag van fl. 9.523,85 vóór 30 november 2001 aan Saab Lease zouden worden betaald. [appellant] daarentegen stelt zich op het standpunt dat de mondelinge overeenkomst tot tussentijdse beëindiging, waarvan de brief een schriftelijke bevestiging is, niet de door Saab Lease genoemde voorwaarden behelsde en dat daaraan uitvoering is gegeven door de auto bij [naam Saab-dealer] in te leveren en -zij het na 30 november 2001- het bedrag van (fl. 9.523,85) € 4.321,73 te betalen. [appellant] stelt dat hij de auto namens Saab Lease aan [naam Saab-dealer] te heeft verkocht en dat op grond van deze overeenkomst Saab Lease een vordering tot betaling van de koopprijs had op [naam Saab-dealer].
2.4 In dit meningsverschil verenigt het hof zich met het oordeel daarover van de rechtbank. Vast staat dat [appellant] in oktober 2001 Saab Lease heeft laten weten de leaseovereenkomst tussentijds te willen beëindigen en dat Saab Lease daarop bij brief van 11 oktober 2001 (productie III bij inleidende dagvaarding) heeft meegedeeld dat het “inlossaldo” fl. 75.483,31 (vrij van BTW) bedraagt en dat na ontvangst van dat bedrag het contract zal worden beëindigd. Enige tijd later liet [appellant] Saab Lease weten dat [naam Saab-dealer] bereid was de auto voor fl. 65.000,= te kopen en verzocht hij Saab Lease om met een nieuw voorstel omtrent de tussentijdse beëindiging van de leaseovereenkomst te komen. Vervolgens heeft Saab Lease aan [appellant] de brief van 21 november 2001 gezonden.
2.5 Tegen deze achtergrond heeft het hof verder in aanmerking genomen:
- dat al in de brief van 11 oktober 2001 aan [appellant] duidelijk werd gemaakt dat het contract zou eindigen ná ontvangst van het in verband met deze beëindiging verschuldigde bedrag;
- dat [appellant] met betrekking tot het te betalen bedrag om een nieuw voorstel heeft gevraagd, omdat het verschuldigde gedeeltelijk voldaan zou kunnen worden door de koopprijs die [naam Saab-dealer] bereid was voor de auto te betalen;
- dat Saab Lease vervolgens in haar brief van 21 november 2001 opgeeft welke totaalbedrag verschuldigd is per 30 november 2001 bij een beëindiging per deze datum, welk totaalbedrag voor een deel bestaat uit voornoemde koopprijs;
- dat waar het gaat om betaling deze brief het uitdrukkelijk heeft over “het bedrag”, dat op twee manieren betaald kan worden, door overmaking op de bankrekening van Saab Lease dan wel door contante betaling;
- dat [appellant] niet heeft gesteld dat hij aan Saab Lease heeft laten weten het voorstel in de brief van 21 november 2001 te aanvaarden, noch dat hij aan Saab Lease heeft laten weten dat hij de auto, ter uitvoering van de (beoogde) overeenkomst, bij [naam Saab-dealer] had afgeleverd. Evenmin heeft hij door betaling laten weten het voorstel te aanvaarden;
In deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellant] de brief van 21 november 2001 slechts zo heeft mogen begrijpen dat Saab Lease instemde met tussentijdse beëindiging van de leaseovereenkomst per 30 november 2001 wanneer vóór deze datum het in de brief genoemde (totaal)bedrag aan haar zou zijn betaald. In het licht van het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende (concrete) feiten en omstandigheden gesteld om als voldoende onderbouwd te beschouwen zijn standpunt dat hij door de enkele levering van de auto aan [naam Saab-dealer] aan zijn betalingsverplichting jegens Saab Lease -overeenkomstig de brief van 21 november 2001- zou hebben voldaan tot het bedrag van de koopprijs die [naam Saab-dealer] bereid was voor de auto te betalen. Voor zover [appellant] een beroep doet op verklaringen of gedragingen van [naam Saab-dealer], faalt dit nu gesteld noch gebleken is dat deze als vertegenwoordiger van Saab Lease had te gelden of dat [appellant] [naam Saab-dealer] als zodanig mocht aanmerken.
2.6 Nu aldus vast staat dat het totaalbedrag niet vóór 30 november 2001 is betaald, is de voorwaarde waaronder Saab Lease volgens haar voorstel instemde met een tussentijdse beëindiging per deze datum niet vervuld, zodat het verweer dat wel sprake was van een zodanige tussentijdse beëindiging terecht is verworpen. In het midden kan blijven of en zo ja, wanneer het voorstel van Saab Lease is aanvaard en of gesproken kan worden van een schriftelijk vastgelegde overeenstemming tot tussentijdse beëindiging van de leaseovereenkomst als bedoeld in artikel 14.5 van de algemene voorwaarden. Het onder 6.8 van de memorie van grieven geformuleerde bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd. Niet is van belang of de koopovereenkomst met [naam Saab-dealer] wel of niet tot stand is gekomen, zodat ook aan het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod onder 8.4 van de memorie van grieven als niet relevant wordt voorbijgegaan.
2.7 [appellant] voert (ook) tegen de hoofdvordering nog een verweer (memorie van grieven onder 10.2) dat het hof rechtens slechts kan duiden als een beroep op de beperkende werking van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Daartoe voert [appellant] aan (samengevat):
- dat hij erop mocht vertrouwen dat Saab Lease en [naam Saab-dealer] zich zijn gerechtvaardigde belangen zouden aantrekken en hem zouden waarschuwen wanneer de beoogde koop van de auto door [naam Saab-dealer] niet zou doorgaan en Saab Lease niet via deze koop betaald zou worden;
- dat Saab Lease [appellant] niet heeft gewaarschuwd dat de leaseovereenkomst nog voortduurde, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat uiteindelijk de auto voor een lager bedrag is verkocht en [appellant] meer moet betalen.
2.8 Bij de eerste omstandigheid miskent [appellant] dat uitsluitend hij verantwoordelijk was voor (tijdige) betaling van het bedrag dat hij verschuldigd was in verband met de door hem gewenste vervroegde beëindiging van de leaseovereenkomst. Wat de tweede omstandigheid betreft geldt dat Saab Lease redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat [appellant] begreep dat de leaseovereenkomst voortduurde toen hij niet het voor een tussentijdse beëindiging verschuldigde bedrag betaalde. Reeds om deze redenen kan niet worden geoordeeld dat zich een uitzonderlijke situatie heeft voorgedaan die een beroep op de leaseovereenkomst na 30 november 2001 en de daarop gebaseerde ontbinding en afrekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt.
2.9 De slotsom is dat de rechtbank de hoofdvordering terecht heeft toegewezen.
2.10 De contractuele rente heeft [appellant] slechts betwist met het argument dat hij de in hoofdsom gevorderde bedragen niet verschuldigd is, welk argument gelet op het voorgaande faalt.
2.11 Tegenover het verweer van [appellant] heeft Saab Lease voldoende onderbouwd (conclusie van repliek onder 41 en producties XI tot en met XIX bij inleidende dagvaarding) gesteld dat er sprake is geweest van incassowerkzaamheden met een buitengerechtelijk karakter. Dit heeft [appellant] verder niet dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden. Saab Lease heeft zelf de bedongen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gematigd overeenkomstig het rapport Voorwerk II, waarbij het hof zich (in het kader van het in artikel 6: 94 lid 1 BW opgenomen criterium) aansluit.
2.12 Dit betekent dat ook de nevenvorderingen terecht zijn toegewezen. Voor zover het onder 2.7 vermelde verweer ook deze vorderingen geldt, wordt dat verweer verworpen op de gronden vermeld onder 2.8.
2.13 De grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
bekrachtigt het vonnis van 24 november 2004 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Saab Lease begroot op € 244,= aan verschotten en € 632,= (1 punt tarief I) aan salaris voor de procureur;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, E.J. van Sandick en T.H. Tanja-van den Broek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2008 in aanwezigheid van de griffier.