ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7344

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1614
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kosten meerwerk en egalisatie van vloerbedekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, inzake een geschil over de kosten van meerwerk en de egalisatie van een vloerbedekking. De zaak is ontstaan na een offerte van [geïntimeerde] voor het leggen van marmoleum op de vloer van een tandheelkundig centrum. Bij de opname van het gebouw werd aan [appellante] medegedeeld dat garantie op het marmoleum alleen gegeven kon worden als de ondervloer eerst geëgaliseerd zou worden. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden uitgevoerd, maar [appellante] heeft een deel van de factuur niet betaald en heeft klachten geuit over de kwaliteit van het geleverde werk.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg [geïntimeerde] in reconventie veroordeeld tot betaling aan [appellante], maar de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven ingediend, terwijl [geïntimeerde] acht grieven heeft ingediend in incidenteel appel. Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld en vastgesteld dat er behoefte is aan meer informatie over de totstandkoming van de overeenkomst en de werkzaamheden die zijn verricht. Het hof heeft een comparitie van partijen bevolen om de zaak verder te bespreken en om te onderzoeken of een deskundige ingeschakeld moet worden voor de beoordeling van de geleverde werkzaamheden.

De beslissing van het hof houdt in dat partijen moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris en dat zij de relevante stukken tijdig moeten overleggen. Het hof heeft verder iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgedaan en verdere stappen nodig zijn om tot een oplossing te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 05/1614
Rolnummer Rechtbank : 04/14296
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 20 maart 2008
inzake
[Naam],
gevestigd te ’s-Gravenhage,
principaal appellante,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. M.R. van ‘t Landt,
tegen
[Naam],
gevestigd te Bergschenhoek (gemeente Lansingerland),
geïntimeerde in het principaal appel,
incidenteel appellante,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. S. Kousedghi.
Het geding
Bij exploot van 1 september 2005, verbeterd bij exploten van 12 september 2005 en 6 oktober 2005, is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 juni 2005, door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Den Haag, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel (met producties) zijn bestreden. Daarbij heeft [geïntimeerde] in incidenteel appel acht grieven tegen het vonnis naar voren gebracht, die [appellante] bij memorie van antwoord in incidenteel appel (met producties) heeft bestreden. Vervolgens heeft [geïntimeerde] nog twee aktes genomen, waarvan één met een productie (welke akte het hof uitsluitend in het dossier van [appellante] heeft aangetroffen), en [appellante] één akte. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1 Op 25 september 2003 heeft [geïntimeerde] offerte uitgebracht voor het leggen van marmoleum op de vloer van het pand gelegen Waldeck Pyrmontkade 7 te Den Haag voor een (onder meer) door [appellante] aldaar te beginnen Tandheelkundig Centrum. Bij opname van het gebouw heeft een medewerker van [geïntimeerde] aan [appellante] medegedeeld dat slechts garantie op het marmoleum kon worden gegeven als de ondervloer tevoren uitgehakt en geëgaliseerd zou worden. [appellante] heeft [geïntimeerde] opgedragen zowel voor het leggen van de marmoleum vloerbedekking als voor het uithakken en egaliseren van de ondervloer te zorgen. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden in november 2003 verricht.
1.2 [geïntimeerde] heeft [appellante] voor geleverde zaken en verrichte werkzaamheden gefactureerd voor in totaal € 6.932,94. Ondanks sommatie heeft [appellante] een bedrag van € 1.371,77 niet betaald. [appellante] heeft aan [geïntimeerde] bij brief van 5 april 2004 laten weten niet tevreden te zijn over het geleverde werk. De klachten betroffen onder meer: geen rechte waterpas vloer, holle vloer, lelijke afwerkingen van het marmoleum en beschadigingen op het marmoleum.
2. [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat deze [appellante] zal veroordelen aan haar € 1.717,40 (€ 1.371,77 hoofdsom met rente en buitengerechtelijke kosten) te betalen, met verdere rente en proceskosten. [appellante] heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] zal veroordelen de problemen op te lossen, de bijkomende schade te vergoeden en 70 % van het betaalde te restitueren, almede de overeenkomst zal ontbinden. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] in reconventie veroordeeld aan [appellante] € 628,23 te betalen en heeft de vorderingen over en weer voor het overige afgewezen.
3. [appellante] klaagt er in haar tweede grief over dat de kantonrechter heeft overwogen dat niet is overeengekomen dat [geïntimeerde] de vloer waterpas zou maken. Zij stelt dat [geïntimeerde] bij het aangaan van haar verplichtingen op de hoogte was van de wensen en bedoelingen van [appellante] ten aanzien van de marmoleum vloer en dat het in de branche een gegeven is dat, wanneer een vloer wordt geëgaliseerd met een vloeibaar egalisatiemiddel, de vloer vanzelf waterpas vloeit. Zij verwijst daartoe naar enkele citaten van websites. [geïntimeerde] heeft dit betoog gemotiveerd betwist.
4. Uit de offerte van [geïntimeerde] blijkt niet dat zij heeft aangeboden de vloer waterpas te maken. [appellante] heeft ook niet gesteld dat tussen partijen uitdrukkelijk is overeengekomen dat [geïntimeerde] de vloer waterpas zou afleveren. Evenmin heeft zij feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat zij een waterpas liggende vloer wenste. Haar enkele stelling dat [geïntimeerde] bij het aangaan van haar verplichtingen op de hoogte was van haar wensen en bedoelingen, is daartoe onvoldoende. Ten slotte kan ook uit de omstandigheid dat bepaalde (vloeibare) egaliseermiddelen “vanzelf waterpas” vloeien, niet worden afgeleid dat [appellante] er zonder meer van kon uitgaan dat de vloer waterpas gemaakt zou worden. Voor het leggen van een marmoleum vloerbedekking is blijkens de overgelegde stukken slechts een vlakke ondervloer vereist; niet is vereist dat de vloer waterpas is gelegen. De grief faalt derhalve.
5. [geïntimeerde] gaat er in haar eerste, vijfde, zesde en zevende grief van uit dat de overkomst tussen partijen tot het uithakken en egaliseren van de ondervloer moet worden opgevat als een afzonderlijke aannemingsovereenkomst en dat de kantonrechter de geldvordering terzake, los van de verweren en vorderingen van [appellante] wegens beweerde gebreken bij het leggen van de marmoleum vloerbedekking, zonder meer had moeten toewijzen. Deze grieven kunnen niet tot resultaat leiden. [geïntimeerde] heeft aan [appellante] medegedeeld dat de betreffende werkzaamheden noodzakelijk waren om [appellante] in aanmerking te doen komen voor de gewenste garantie op het leggen van de marmoleum vloerbedekking. Als er sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten, bestaat in het licht van deze mededeling tussen de vordering van [appellante] ter zake van het leggen van het marmoleum (berustende op de ene overeenkomst) en zijn verbintenis (uit de andere overeenkomst) tot betaling voor het uithakken en egaliseren van de ondervloer voldoende samenhang om opschorting van de nakoming van die verbintenis te rechtvaardigen. Mocht blijken dat [geïntimeerde] jegens [appellante] tot schadevergoeding verplicht is, dan kan deze met de vordering van [geïntimeerde] worden verrekend. De grieven falen.
6. De eerste grief van [appellante] betreft het feit dat de kantonrechter haar verweer heeft gepasseerd dat zij niet akkoord is gegaan met de kosten van meerwerk wegens het uithakken en egaliseren van de vloer en dat deze heeft overwogen dat het haar duidelijk moet zijn geweest dat het meerwerk extra kosten met zich mee zou brengen. Zij stelt door [geïntimeerde] niet tijdig gewaarschuwd te zijn. De eerste grief van [geïntimeerde] valt verder de kwalificatie door de kantonrechter van het uithakken en egaliseren van de ondervloer als meerwerk aan. Voor een beoordeling van deze grieven heeft het hof behoefte aan inlichtingen van beide partijen over de totstandkoming van de overeenkomst(en) tot het leggen van de marmoleum vloerbedekking en het uithakken en egaliseren van de ondervloer, nu geen van hen een chronologisch overzicht van die totstandkoming heeft overgelegd en de terzake overgelegde stukken uitsluitend bestaan uit een offerte. Het hof zal daartoe een comparitie van partijen bevelen als na te melden. Op die comparitie zal tevens een schikking worden beproefd.
7. Met haar tweede, derde en vierde grief betwist [geïntimeerde] het oordeel van de kantonrechter dat er gebreken kleven aan het door haar verrichte werk. Zij onderbouwt dit met stukken. Nu ook [appellante] haar stellingen op dit punt heeft onderbouwd met schriftelijke verklaringen van anderen, behoeft het hof in beginsel een beoordeling van de gelegde marmoleum vloerbedekking door een of meer onafhankelijke deskundigen. Dit geldt tevens voor de begroting van de door mogelijke gebreken geleden schade, waarop de derde en de vierde grief van [appellante] zien. De bovenbedoelde comparitie zal zo nodig ook worden benut ter bespreking van de vraag of een dergelijke beoordeling nog mogelijk is, de vraag hoe deze beoordeling kan plaats vinden, van het aantal en de naam of namen van de eventueel te benoemen deskundige(n) en van de aan deze(n) te stellen vragen.
8. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof
- beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, en vergezeld van hun raads¬lieden, tot de doelen als omschreven in de rechtsoverwegingen 6 en 7 te verschijnen in een van de zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage, ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissa¬ris mr. A.V. van den Berg op 16 mei 2008 om 9:30 uur, dan wel, indien een der partijen vóór 17 april 2008 onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden mei, juni en juli 2008, opgeeft dan verhinderd te zijn, op een door de raadsheer-commissaris nader te bepalen datum en tijdstip;
- verzoekt partijen de op de zaak betrekking hebbende stukken die nog niet in het geding zijn gebracht, in het bijzonder eventuele schriftelijke opdrachten en opdrachtbevestigingen, uiterlijk twee weken voor de comparitie aan het hof en de wederpartij toe te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, G. Dulek-Schermers en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2008 in aanwezigheid van de griffier.