ECLI:NL:GHSGR:2008:BC8178

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/566
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare schijnvolmachtgeving in de aanstelling besloten liggende volmacht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [de afnemer] en [de leverancier] over de betaling van een loungebank die door [de leverancier] is vervaardigd voor [Club X]. De loungebank, ter waarde van € 5.000,--, is op 1 maart 2006 afgeleverd, maar het resterende bedrag van € 3.750,-- is niet betaald. [de afnemer] stelt dat zij haar bedrijf per 1 januari 2006 heeft overgedragen aan [de bedrijfsleider], maar heeft geen deugdelijk bewijs van deze overdracht gepresenteerd. Het hof oordeelt dat [de afnemer] zich door haar inschrijving in het handelsregister heeft gepresenteerd als eigenaresse van [Club X] en dat [de leverancier] erop mocht vertrouwen dat [de bedrijfsleider] de bevoegdheid had om de bank te bestellen. Het hof concludeert dat [de afnemer] gebonden is aan de bestelling van de bank door [de bedrijfsleider]. De grieven van [de afnemer] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [de afnemer] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 07/566
Rolnummer rechtbank : 630657\ CV EXPL 06-8402
arrest van de derde civiele kamer d.d. 19 maart 2008
inzake
[DE AFNEMER],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [de afnemer],
procureur: mr. F.M.L. Dekkers,
tegen
[DE LEVERANCIER],
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de leverancier],
procureur: mr. J.A.M. Reuser.
Het geding
De in het tussenarrest van 30 mei 2007 bevolen comparitie heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal (inclusief de daar genoemde producties) bevindt zich bij de stukken. Vervolgens heeft [de afnemer] bij memorie van grieven (met productie) drie grieven aangevoerd tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, d.d. 21 februari 2007. [de leverancier] heeft deze grieven bestreden bij memorie van antwoord (met producties). Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [de leverancier] heeft op grond van een in november 2005 door [de bedrijfsleider] (verder: [de bedrijfsleider]) gegeven opdracht voor een bedrag van
€ 5.000,-- een vijftien meter lange loungebank gemaakt ten behoeve van [Club X] aan de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Deze bank is afgeleverd op 1 maart 2006 en aanbetaald voor een bedrag van € 1.250,--. Van deze aflevering en aanbetaling is een bon opgemaakt (prod. 1 inl. dagv), die “voor accoord” is getekend door de klant in de persoon van [de bedrijfsleider] als bedrijfsleider. Het resterende bedrag van € 3.750,-- is niet betaald.
(ii) [Club X] is een eenmanszaak aan de [straatnaam] te [plaatsnaam], die blijkens het uittreksel uit het handelsregister in die periode werd gedreven door de eigenaar [de afnemer]. Vóór 1 januari 2006 stond [de afnemer] op het betreffende adres ingeschreven met een andere eenmanszaak, genaamd [X].
2. [de leverancier] vordert van [de afnemer] het hiervoor genoemde resterende bedrag van € 3.750,-- (de hoofdsom), vermeerderd met rente en gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft deze vordering, met matiging van de buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen.
3. Inzet van deze zaak is of [de afnemer] (als geregistreerde eigenaar van de eenmanszaak [Club X] – daarvóór genaamd [X]) gebonden is aan de bestelling van de bank door [de bedrijfsleider], die zich tegenover [de leverancier] heeft gepresenteerd als bedrijfsleider van [Club X].
4. Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat [de afnemer] niet degene is geweest die de bank heeft besteld, maar dat dit [de bedrijfsleider] is geweest. Onderzocht moet worden of zich de situatie van artikel 3:61 lid 2 (kort gezegd: de toerekenbare schijn van toereikende volmachtverlening aan [de bedrijfsleider]) hier voordoet.
5. [de afnemer] stelt (zakelijk weergegeven) dat zij haar bedrijf per 1 januari 2006 heeft overgedragen aan een zekere [heer X] en later aan [de bedrijfsleider]. Volgens [de afnemer] is zij op verzoek van [de heer X] ingeschreven gebleven in het handelsregister, zodat men gebruik kon blijven maken van haar vergunning.
[de afnemer] heeft van de overdracht van haar bedrijf per 1 januari 2006 geen deugdelijk bewijs gepresenteerd. De producties die zij tot dusver heeft overgelegd zijn daartoe, zeker gelet op haar inschrijving in het handelsregister, in ieder geval onvoldoende. Het hof ziet geen aanleiding om [de afnemer] in hoger beroep tot bewijs van deze gestelde overdracht toe te laten. Hierbij weegt enerzijds mee dat deze kwestie voor de beslissing van de zaak niet doorslaggevend is (zie r.o. 6 hierna) en anderzijds dat het bewijsaanbod in hoger beroep niet voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen van concreetheid en specificiteit.
6. Het komt er dus op neer dat [de afnemer] heeft toegelaten dat iemand zich in haar bedrijf heeft gepresenteerd als bedrijfsleider, althans dat zij zich door haar inschrijving in het handelsregister naar buiten toe heeft gepresenteerd als eigenaresse van [Club X] en heeft toegelaten dat [de bedrijfsleider] zich op het vestigingsadres van haar, althans op haar naam staande, onderneming presenteerde als bedrijfsleider.
Onder deze omstandigheden mocht [de leverancier] afgaan op deze presentatie naar buiten en aannemen dat [de bedrijfsleider] (als ondergeschikte) volmacht had om rechtshandelingen namens [Club X] te verrichten.
Het bestellen van een bank van € 5.000,-- ten behoeve van [Club X] mocht [de leverancier] in dit geval naar verkeersopvattingen besloten achten in de bevoegdheden die [de bedrijfsleider] als bedrijfsleider toekwamen. [de afnemer] heeft ook niet, althans niet voldoende duidelijk, gesteld dat dit anders zou zijn. Bij dit oordeel weegt mee dat de bank rechtstreeks ten dienste stond aan [Club X], terwijl het aankoopbedrag betrekkelijk beperkt was. Anders gezegd: [de leverancier] mocht redelijkerwijs afgaan op de schijn dat een toereikende volmacht aan [de bedrijfsleider] was verleend.
7. Op basis van de inschrijving in het Handelsregister, welke inschrijving [de afnemer] bewust heeft gehandhaafd, komt deze schijn (op grond van het bepaalde in art. 3:61 lid 2 BW) voor rekening van [de afnemer]. Hierbij is niet relevant dat [de leverancier] pas later (in juni 2006) het handelsregister heeft geraadpleegd. (HR 10-03-1989; NJ 1989, 473).
8. Het voorgaande leidt ertoe dat [de afnemer] is gebonden aan de bestelling van de bank door [de bedrijfsleider]. Grief I faalt.
Grief II faalt eveneens. De omstandigheid dat [de bedrijfsleider] niet als gevolmachtigde stond ingeschreven in het handelsregister brengt het hof, gelet op hetgeen in r.o. 6 is overwogen, niet tot een ander oordeel.
Grief III mist zelfstandige betekenis en faalt eveneens.
9. Omtrent de incidentele vordering van [de afnemer] zijn ter gelegenheid van de comparitie van 25 september 2007 afspraken gemaakt. Gelet op de navolgende beslissing is het belang aan deze incidentele vordering komen te ontvallen.
10. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van [de afnemer] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [de afnemer] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot zover aan de zijde van [de leverancier] begroot op € 251,-- aan verschotten en € 1264,-- aan salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.H.W. de Planque en J.A. van Kempen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2008 in aanwezigheid van de griffier.