ECLI:NL:GHSGR:2008:BD1821

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.006.849
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om de executie van vervangende hechtenis in het kader van een schadevergoedingsmaatregel. De appellanten, een man en een vrouw, beiden gedetineerd te Zwolle, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hof had eerder op 20 maart 2008 een tussenarrest gewezen en verwees naar dat arrest voor de gang van het geding tot dat moment. De appellanten dienden hun argumenten in over de verzorging van hun kinderen, die in een pleeggezin geplaatst zouden worden. De executie van de vervangende hechtenis van de vrouw was op 13 oktober 2007 onderbroken, maar werd hervat na de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin op 14 november 2007. Het hof constateerde dat er geen onaanvaardbare gevolgen waren voor de kinderen door de gelijktijdige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van de appellanten. De grieven van de appellanten faalden, wat leidde tot de bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank. Het hof veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 300,- aan griffierecht en € 1.341,- aan salaris voor de procureur, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vervaldatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.006.849/01
Rolnummer (oud) : 07/984 KG
Rolnummer rechtbank : KG 07/852
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 8 mei 2008
inzake
1. [Naam],
2. [Naam],
beiden gedetineerd te Zwolle,
appellanten,
hierna te noemen: ieder voor zich [de man] en [de vrouw] en tezamen [appellanten],
procureur: mr. H.H.M. Meijroos,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag (gemeente ’s-Gravenhage),
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. W.B. Gaasbeek .
Het vervolg van het geding
Het hof heeft in de onderhavige zaak een tussenarrest gewezen op 20 maart 2008. Het verwijst naar dat arrest voor de gang van het geding tot dat moment. Nadien hebben partijen elk een akte na tussenarrest genomen. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en wederom arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Bij voormeld tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wijze waarop tot 3 april 2008 in de verzorging van de kinderen is voorzien. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht blijkt dat de executie van de vervangende hechtenis van [de vrouw] op 13 oktober 2007 is onderbroken tot het moment waarop de kinderen in een pleeggezin zouden zijn geplaatst. Dat is geschied op 14 november 2007, waarna de executie van de vervangende hechtenis van [de vrouw] is hervat. Toen was gebleken dat de plaatsing in het pleeggezin op zwarigheden stuitte in verband met de afstand tussen het pleegadres en de school van de kinderen, heeft het CJIB de gelijktijdige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van [appellanten] op 30 november 2007 beëindigd door [de man] in vrijheid te stellen. Sindsdien is geen sprake meer geweest van gelijktijdige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van [appellanten].
2. Uit hetgeen de Staat en [appellanten] naar voren hebben gebracht, blijkt niet dat op enig moment van de gelijktijdige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van [appellanten] sprake is geweest van onaanvaardbare gevolgen voor hun kinderen. Daartoe is niet voldoende dat er zich, in het bijzonder gedurende de maand september 2007, enige tijd voor de kinderen een minder wenselijke situatie heeft voorgedaan, zoals met name uit het door [appellanten] aangevoerde naar voren komt. Dit leidt ertoe dat ook de vierde grief faalt.
3. Nu alle grieven falen, zal het vonnis van de rechtbank worden bekrachtigd. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellanten].
Beslissing
Het hof
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellanten]in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden vastgesteld op € 300,- aan griffierecht en op € 1.341,- aan salaris voor de procureur, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A.H. de Wild en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2008 in aanwezigheid van de griffier.