GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 29 oktober 2008
Zaaknummer : 105.011.732.01
Rekestnummer : 1165-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-6959
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.C. Tijsterman.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 15 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 15 mei 2007.
De man heeft op 1 oktober 2007 een verweerschrift, tevens inhoudende incidenteel appel, ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 27 september 2007 en 5 september 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 september 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Bruggeman onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juli 2006 en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 10 juli 2006 is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de behandeling met betrekking tot het verzoek tot verdeling aangehouden tot 15 januari 2007 pro forma opdat partijen stukken in het geding konden brengen en overleg met elkaar konden voeren.
Bij beschikking van 15 mei 2007 is de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld:
Aan de man worden toebedeeld:
1.1 de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats] aan de [straat];
1.2 de daarop rustende hypothecaire geldlening;
Aan de vrouw worden toebedeeld:
2.1 de verkoopopbrengst van de woning in [land], althans het restant daarvan;
een en ander zonder verdere verrekening, uitvoerbaar bij voorraad.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin wordt bepaald dat
a) aan de man worden toebedeeld de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats], [straat]; de op voornoemde echtelijke woning rustende hypothecaire geldlening;
b) aan de vrouw worden toebedeeld de verkoopopbrengst van de woning in [land], althans het restant daarvan een en ander zonder verdere verrekening;
c) wijst af het meer of anders verzochte.
2. te bepalen dat:
a) de opbrengst van de woning in [land] wordt vastgesteld op € 23.555,95;
b) de opbrengst door partijen ieder bij helfte geacht wordt te zijn genoten dan wel te bepalen dat geen der partijen van de opbrengst heeft genoten;
c) de overwaarde van de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats], [straat], door partijen bij helfte dient te worden gedeeld, waardoor de vrouw een aanspraak van € 24.043,52 op de man heeft;
d) de door de vrouw bij productie 2 bij haar appelschrift gewenste inboedelgoederen aan haar worden toegewezen;
e) de man aan de vrouw de helft van het saldo per 1 mei 2005 van zijn bank- en spaarrekening aan de vrouw zal doen toekomen, minus de helft van het saldo van de bankrekening van de vrouw.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt aanvullend ter zake van de verdeling van de inboedel te bepalen dat de overgordijnen, vitrage, pannenset en rijstkoker aan de vrouw worden toebedeeld alsook de tafel met stoelen, televisie, radio miniset, het bestek en de tuinset, nu deze inboedelzaken zich reeds bevonden in de woning te [land] die door de vrouw al dan niet inclusief inboedel is verkocht aan derden. Voorts verzoekt hij te bepalen dat de auto en de fiets aan hem worden toebedeeld en voor het overige de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
De echtelijke woning en de vakantiewoning
4. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte meent dat de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat zij de man compensatie biedt voor het nadeel dat zij aan de huwelijksgemeenschap heeft toegebracht.
5. De man heeft haar stelling gemotiveerd weersproken.
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de vrouw de woning te [land], die uitsluitend op haar naam gesteld stond, zonder overleg met de man heeft verkocht in april 2004, en dat zij buiten medeweten van de man de opbrengst daarvan aan haar familie heeft afgestaan. De woning is in 2002 in eigendom verworven en werd niet door de echtgenoten of door één van hen bewoond. Voor de omvang van de te verdelen gemeenschap en de waardering daarvan geldt 1 mei 2005 als peildatum, nu de rechtbank zulks in de bestreden beschikking heeft beslist en partijen daar tegen niet hebben gegriefd.
7. Ten tijde van de verkoop van de woning in [land] had de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland zodat op grond van artikel 3 van de Wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen de bescherming van de man wordt beheerst door Nederlands recht. Het hof oordeelt evenwel dat artikel 1:88 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek in casu niet van toepassing is, nu deze bepaling ziet op - voor zover hier van belang - een rechtshandeling strekkende tot vervreemding van een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. De vrouw behoefde derhalve geen toestemming van de man voor de verkoop van de woning. Dat brengt echter niet met zich dat in het kader van de verdeling per 1 mei 2005 aan de verkoop en de bestemming van de opbrengst buiten medeweten van de man geheel voorbij gegaan kan worden.
8. De vrouw stelt in hoger beroep dat de man ter zitting in eerste aanleg op 11 april 2007 heeft verklaard dat hij, indien hij op de hoogte zou zijn geweest van de werkelijke situatie en de geldnood van de familie van de vrouw, de opbrengst van de woning te [land] aan haar familie had gegeven. De vrouw meent dat de man door deze uitlating alsnog zijn instemming met het besluit van de vrouw heeft aangegeven. Het hof is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 11 april 2007 een dergelijke bedoeling van de man niet blijkt. Dat hij de familie van de vrouw in het verleden weleens in financieel opzicht heeft ondersteund, doet daaraan niet af.
9. De vrouw stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte ervan uitgaat dat, nu de opbrengst van de woning te [land] tussen partijen niet vaststaat en derhalve de omvang van de benadeling evenmin, de woning tenminste de prijs heeft opgebracht die partijen daarvoor in 1999 betaalden, te weten € 51.882,-.
10. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd weersproken.
11. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat zij voor de aankoop van de woning te [land] een bedrag van € 51.882,- hebben geleend. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de woning uiteindelijk voor een lager bedrag is verkocht. De vrouw heeft weliswaar het verkoopcontract overgelegd, waaruit blijkt dat de woning voor een bedrag van € 23.555,95 is verkocht. Echter, de afrekening na verkoop van de woning heeft zij niet overgelegd. Bovendien heeft zij naar het oordeel van het hof, desgevraagd, geen genoegzame verklaring kunnen geven voor de door haar gestelde waardedaling van de woning. Het hof neemt daartoe nog in aanmerking dat de man de stelling van de vrouw dat de woning ten tijde van de verkoop in een slechte staat verkeerde, gemotiveerd heeft betwist. Daartoe heeft hij gesteld dat het dak van de woning is gerepareerd, dat er een overkapping is geplaatst, dat er airconditioning in is gekomen en dat er later nog andere verbeteringen zijn aangebracht. De vrouw heeft die stellingen van de man niet weersproken. Het hof acht het gelet op het vorenstaande redelijk om, gelijk de rechtbank, ervan uit te gaan dat de woning te [land] tenminste de prijs heeft opgebracht die partijen daarvoor hebben betaald, te weten een bedrag van € 51.882,-.
12. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel en gelet op het geringe tijdsverloop tussen de datum van verkoop en de peildatum dat de rechtbank terecht en op juiste gronden het nadeel van de man heeft gecompenseerd door de verkoopopbrengst van de woning te [land], althans het restant daarvan, aan de vrouw toe te delen en de echtelijke woning aan de man onder de verplichting de daarop rustende hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen, welke toedelingen plaatsvinden zonder verrekening ter zake van onder- of overbedeling. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Inboedelgoederen en bankrekeningen
13. Het hof stelt vast dat partijen geen boedelbeschrijving in het geding hebben gebracht, noch het hof op andere wijze hebben voorgelicht over de samenstelling van de inboedel en de waarde van de goederen op de peildatum. Op basis van de door partijen ter beschikking gestelde gegevens komt het hof tot de volgende verdeling.
14. Partijen zijn het erover eens dat aan de vrouw worden toebedeeld: de overgordijnen, de vitrage, de pannenset en de rijstkoker, zonder verrekening van de waarde.
15. Ten aanzien van de overige inboedelgoederen zal het hof bepalen dat de goederen die in de macht van de man of de vrouw zijn, bij hem of haar blijven, zonder verrekening van de waarde.
16. Ten aanzien van de auto overweegt het hof als volgt. Ter zitting is gebleken dat de auto is afgekeurd en inmiddels is gesloopt. Het is de man geweest die de auto feitelijk onder zich heeft gehad en het gebruik daarvan heeft gehad. Partijen zijn het erover eens dat de auto op de peildatum € 800,- waarde was. Het hof acht het uit dien hoofde redelijk dat aan de vrouw wegens onderbedeling een vordering van € 400,- wordt toegedeeld.
17. Ten aanzien van de bankrekeningen overweegt het hof als volgt. Uit de stellingen van partijen volgt dat de te verrekenen saldi van de bankrekeningen per de peildatum (1 mei 2005) blijken uit de door de man overgelegde rekeningafschriften de dato 4 mei 2005. De man is voor € 124,14 overbedeeld, zodat aan de vrouw wegens onderbedeling wordt toegedeeld een vordering van € 62,07. Het hof gaat ervan uit dat partijen de tegoeden reeds hebben verdeeld en thans alleen nog een verrekening van onder- respectievelijk overbedeling wordt verzocht.
18. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin onder 1 en 2 vastgestelde verdeling;
bepaalt dat aan de vrouw verder worden toebedeeld:
- de overgordijnen, de vitrage, de pannenset, de rijstkoker;
- alle inboedelgoederen die zij thans in haar bezit heeft casu quo onder zich heeft;
- een vordering wegens onderbedeling op de man van € 462,07
bepaalt dat aan de man worden toebedeeld:
- de auto en alle inboedelgoederen die hij thans in zijn bezit heeft casu quo onder zich heeft, met uitzondering van de inboedelgoederen die aan de vrouw zijn toebedeeld;
- onder de verplichting om wegens overbedeling uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 462,07;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgespro¬ken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2008.