ECLI:NL:GHSGR:2008:BG7107

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.147/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning bij uitsluiting van gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning tussen partijen die gehuwd zijn met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, stelt dat de man geen aanspraak heeft op de overwaarde van de woning, die uitsluitend aan haar toebehoort. De vrouw voert aan dat de woning door haar alleen is aangeschaft en dat er nooit de bedoeling is geweest dat de man enige aanspraak zou krijgen. De man, verweerder in hoger beroep, betwist dit en stelt dat er een eenvoudige gemeenschap is ontstaan door zijn aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en investeringen die hij in de woning heeft gedaan.

Het hof overweegt dat partijen gehuwd zijn met uitsluiting van gemeenschap van goederen en dat de vrouw de enige eigenaar van de onroerende zaak is. De man heeft geen recht op de waarde van de woning, ook niet omdat hij de hypotheekrente heeft betaald of omdat hij heeft meegetekend voor de hypotheek. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking van de rechtbank, die de overwaarde van de woning bij helfte tussen de man en de vrouw wilde verdelen, vernietigd moet worden. Het hof wijst het verzoek van de man af en bepaalt dat hij geen aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde van de woning.

Deze uitspraak benadrukt het belang van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen daarvan voor de vermogensverdeling bij echtscheiding. Het hof stelt dat de man zelf verantwoordelijk is voor het niet verifiëren van zijn eigendomsrechten en dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval niet in zijn voordeel werken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 december 2008
Zaaknummer : 105.012.147/01
Rekestnummer : 1583-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-1194
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. de Boom,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I. de Vink.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 5 november 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2007.
De man heeft op 17 januari 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 7 november 2008 en 10 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 14 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door de advocaat, mr. A.J.C. Nuijten, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is onder meer – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de overwaarde van de echtelijke woning, gelegen aan [adres], eigendom van de vrouw, bij helfte tussen de man en de vrouw dient te worden verdeeld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning van partijen.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man, namelijk verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte huwelijksgemeenschap dan wel veroordeling van de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen een uitkering wegens overbedeling c.q. een uitkering op grond van de redelijkheid en billijkheid, af te wijzen, en in plaats daarvan te bepalen dat de man geen aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde van de woning aan [adres].
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het beroep te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden.
4. De vrouw heeft gesteld dat de man geen aanspraak heeft op de overwaarde van de woning staande en gelegen aan [adres]. Zij voert daartoe het navolgende aan:
a) partijen zijn gehuwd met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en het is nimmer de bedoeling van partijen geweest dat sprake zou zijn van vermogensvermenging;
b) de onroerende zaak is door de vrouw alleen aangeschaft en uitsluitend aan haar geleverd en het is nimmer haar bedoeling geweest dat de man enige aanspraak op de onroerende zaak zou krijgen. Voorts is ook nimmer overgegaan tot vermogensoverheveling;
c) partijen hebben niet geleefd als waren zij gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben de financiën altijd gescheiden gehouden;
d) de hypotheekrente dient aangemerkt te worden als kosten van de huishouding.
5. De man heeft gesteld dat er een eenvoudige gemeenschap is ontstaan van de hiervoor vermelde onroerende zaak, als gevolg van het feit dat hij mede aansprakelijk is geworden voor de hypothecaire geldlening. Voorts heeft de man betoogd dat hij investeringen heeft gedaan in de onroerende zaak, op grond waarvan hij eveneens daarop een vermogensrechtelijke aanspraak krijgt. Verder brengt de redelijkheid en de billijkheid volgens de man met zich mee dat hij aanspraak krijgt op de onroerende zaak, aangezien hij in de veronderstelling leefde dat hij mede-eigenaar was, omdat hij ook aansprakelijk was voor de hypothecaire geldlening.
6. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn gehuwd met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. De bedoeling van de vrouw was dat geen sprake zou zijn van enige vermogensvermenging. Het hof acht dit, gelet op de tekst van de overeenkomst van de huwelijkse voorwaarden, in samenhang bezien met de verklaringen van de vrouw, aannemelijk. Op basis van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden heeft de man derhalve geen enkele aanspraak op vermogensbestanddelen die aan de vrouw in eigendom toebehoren. Uit de gewisselde stukken volgt dat de onroerende zaak door de vrouw alleen is aangekocht en aan haar is geleverd. In goederenrechtelijke zin is de vrouw alleen eigenaar van de onroerende zaak. De stelling van de man dat hij conform artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft meegetekend voor de vestiging van de hypotheek op de onroerende zaak brengt niet met zich mee dat de man daarmee een vermogenrechtelijke aanspraak krijgt op de onroerende zaak.
7. Het feit dat partijen in 2003 met betrekking tot de herfinanciering van de onroerende zaak gezamenlijk een hypothecaire geldlening zijn aangegaan, brengt evenmin met zich mee dat de man daarmee een aanspraak zou krijgen op de waarde van de onroerende zaak die uitsluitend aan de vrouw in eigendom toebehoort. De omstandigheid dat de man de hypotheekrente en de premie van de kapitaalverzekering met betrekking tot de hypothecaire geldlening geheel, dan wel deels, heeft betaald, heeft eveneens niet tot gevolg dat de man enige vermogensrechtelijke aanspraak krijgt op de onroerende zaak, dan wel op de waarde daarvan. Hypotheekrente is een uitgave van consumptieve aard en derhalve geen investering.
8. Ter zitting heeft de man desgevraagd verklaard dat hij nimmer heeft onderzocht of hij (mede) eigenaar van de onroerende zaak was, hij heeft niet de daarvoor bestemde registers geraadpleegd. Ook de redelijkheid en de billijkheid, waarop de man zich beroept, kunnen de man niet baten, aangezien het voor zijn rekening en risico is dat hij zichzelf er niet van heeft vergewist of de onroerende zaak op zijn naam stond.
9. Voorts heeft de man ter zitting verklaard dat er geen aflossingen op de hypothecaire geldlening ten laste van de man zijn verricht, hetgeen – in het geval dat wel had plaatsgevonden – naar het oordeel van het hof uitsluitend zou hebben geleid tot verrekening van de nominale waarde van de aflossingsbedragen en niet tot een vermogensrechtelijke aanspraak op de onroerende zaak of op de waarde daarvan.
10. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat het inleidende verzoek van de man dient te worden afgewezen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige grieven geen bespreking meer, aangezien dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat de overwaarde van de echtelijke woning, gelegen aan [adres], bij helfte tussen de man en de vrouw dient te worden verdeeld en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man alsnog af en bepaalt dat de man geen aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde van de woning, gelegen aan [adres].
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Bos, bijgestaan door mr. Vermaas-Koetsier als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2008.