ECLI:NL:GHSGR:2008:BG9469

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.972/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens te late indiening op grond van artikel 806 lid 1 sub a Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 december 2008 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een hoger beroep. De vader, verzoeker in hoger beroep, had op 8 april 2008 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 3 oktober 2007. De moeder, verweerster in hoger beroep, stelde dat de vader niet-ontvankelijk verklaard diende te worden omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Volgens de moeder begon de beroepstermijn op 3 oktober 2007 en eindigde deze op 3 januari 2008, terwijl het beroepschrift pas op 8 april 2008 was ingediend.

Het hof overwoog dat ingevolge artikel 806 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt binnen drie maanden na de uitspraak. De vader had aangevoerd dat hij pas op 29 januari 2008, door een brief van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, op de hoogte was geraakt van de inhoud van de beschikking, en dat de beroepstermijn pas vanaf die datum zou zijn gaan lopen. Het hof oordeelde echter dat de vader niet had bestreden dat hij op het moment van toezending van het afschrift van het verzoekschrift en de bestreden beschikking op het juiste adres stond ingeschreven.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden was ingesteld, en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Deze beslissing werd genomen na een mondelinge behandeling op 20 november 2008, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan door de rechters M. Stille, A. van Dijk en J. Bos, met mr. Berkelaar als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 december 2008
Zaaknummer : 105.012.972/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-8053
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. van der Meeren,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J.T.M. van Iersel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 8 april 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 oktober 2007 van de rechtbank Dordrecht.
De moeder heeft op 18 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 7 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader is op 8 april 2008 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 3 oktober 2007. Hij stelt dat hij tijdig in hoger beroep is gekomen. Hij voert daartoe aan dat hij, nu geen betekening van de beschikking heeft plaatsgehad, eerst door een brief van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna te noemen: het LBIO) van 29 januari 2008 op de hoogte is gekomen van de inhoud van de bestreden beschikking, en dat ingevolge artikel 358 lid 2 Rv de beroepstermijn eerst met ingang van de dag, volgend op 29 januari 2008, is gaan lopen.
2. De moeder stelt dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep. Zij voert daartoe aan dat de beroepstermijn een aanvang heeft genomen op 3 oktober 2007, zijnde de dag waarop de bestreden beschikking is gewezen, dat de beroepstermijn eindigde op 3 januari 2008 en dat het beroepschrift eerst op 8 april 2008, en derhalve te laat, is ingediend.
3. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 806 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) kan hoger beroep worden ingesteld door verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Het gaat daarbij om een procespartij als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Dat in eerste aanleg aan de vader een zodanig afschrift is gezonden van het verzoekschrift blijkt uit de beschikking waarvan beroep. Voorts rust op de griffier de plicht – voor zover hier van belang – onverwijld een afschrift van de beschikking te verzenden aan de niet verschenen belanghebbende aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Betekening van de beschikking is niet vereist.
Van belang is dat de moeder in haar inleidend verzoekschrift als het adres van de vader heeft genoemd ‘Purperstraat 56 te Tilburg’. Dat de rechtbank eveneens voornoemd adres heeft gehanteerd, blijkt uit de beschikking waarvan beroep. De vader heeft in hoger beroep niet bestreden dat hij ten tijde van het toezenden van het afschrift van het inleidend verzoekschrift en het afschrift van de bestreden beschikking op dat adres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Integendeel, hij heeft zulks bevestigd in zijn beroepschrift en daaraan ter terechtzitting toegevoegd dat hij reeds zes jaren woonachtig is op voornoemd adres. Deze stelling van de vader leidt tot de gevolgtrekking dat het afschrift van het inleidend verzoekschrift en bestreden beschikking met juiste adressering aan de vader zijn toegezonden.
4. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het hoger beroep door de vader niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden van artikel 806 lid 1 sub a Rv is ingesteld, zodat hij daarin niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk en Bos, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008.