2. Het gaat in dit geding, zakelijk weergegeven, om het volgende.
(i) Landgraaf huurt van [de verhuurder] bedrijfsruimte in het winkelcentrum te Alblasserdam, waarin zij een kledingwinkel exploiteert. Kolpa VVS Beheer B.V, (verder:Kolpa), voert namens [de verhuurder] het beheer over het winkelcentrum.
(ii) In de huurovereenkomst tussen partijen is onder meer als bepaling opgenomen: “9.7 Huurder is verplicht verhuurder onverwijld schriftelijk in kennis te stellen van alle schade die aan het gehuurde mocht ontstaan en van alle gebreken die het mocht vertonen.”
(iii) In verband met renovatie van het winkelcentrum heeft Landgraaf op grond van art. 7:220 lid 1 BW (en art. 9.6 huurovereenkomst met dezelfde strekking) gedoogd dat door [de verhuurder] geïnstigeerde renovatie-werkzaamheden in haar winkel werden uitgevoerd. Deze bestonden uit het maken van openingen in een blinde muur van haar winkel en het plaatsen van ramen daarin. Voorafgaande aan deze werkzaamheden heeft [de verhuurder] de daartoe door Landgraaf gestelde voorwaarden geaccepteerd (weergegeven op blz. 2 eerste alinea van het bestreden vonnis). Met name is in verband daarmee afgesproken dat de door [de verhuurder] ingeschakelde aannemer [de aannemer] de kleding in de winkel stofvrij zou afdekken, waarbij [de verhuurder] heeft gegarandeerd dat de aannemer deze werkzaamheden correct zal uitvoeren, aangezien Landgraaf alleen met de verhuurder van doen heeft en niet rechtstreeks met de aannemer.
(iv) Op 9 en 10 augustus 2004 heeft aannemer [de aannemer] deze werkzaamheden, bestaande uit het met een diamantzaag uitzagen van gaten in de muur, het kleinhakken van losgekomen stukken muur, het buitenom afvoeren van deze stukken, het plaatsen en afwerken van kozijnen en ramen, verricht. Ter bescherming van de kleding in de winkel heeft de aannemer de kleding met plastic afgeschermd, houten schotten getimmerd en een plastic toegangssluis gemaakt (zie onder meer onbetwiste getuigenverklaringen in eerste aanleg).
(v) Landgraaf heeft direct na afronding van deze werkzaamheden gebeld met aannemer [de aannemer] met de mededeling dat er schade was aan haar kledingstukken door stof en gruis.
(vi) [de aannemer] heeft vervolgens haar aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld, die Expertisebureau EMN Expertise BV (verder: EMN) opdracht heeft gegeven een schaderapport op te maken. Op 18 augustus 2004 heeft onderzoek in het gehuurde plaatsgevonden, dit in aanwezigheid van de heer [de directeur], directeur van Landgraaf, en de heer [de uitvoerder], uitvoerder bij [de aannemer]. In het rapport van EMN (verder: rapport EMN) van 8 september 2004 wordt aangegeven dat kledingstukken met vuil en gruis verontreinigd waren, dat deze vervuilingen deels eenvoudig te verwijderen zijn, terwijl een aanzienlijk deel van de kleding zodanig vervuild is dat deze, gezien de inkoopprijs, wellicht waardeloos is geworden en/of specialistisch gereinigd dan wel tegen een gereduceerde prijs verkocht moet worden. De expert schat de schade vooralsnog op ongeveer € 15.000,--. In het rapport EMN wordt verder aangegeven dat is afgesproken dat Landgraaf alle vervuilde kledingstukken zal inventariseren en een specificatie zal bijhouden van de werkzaamheden die zijn ondernomen voor opruiming en schoonmaak.
(vii) De aansprakelijkheidverzekeraar van [de aannemer] heeft vervolgens aansprakelijkheid ontkend en zich op het standpunt gesteld dat de schade niet onder de dekking van de verzekering viel.
(viii) Kolpa en [de verhuurder] hebben aansprakelijkheid eveneens van de hand gewezen.
(ix) Ter comparitie in eerste aanleg op 6 juni 2006 heeft [de verhuurder] onder meer verklaard: “Ik was inderdaad al eerder van de schade op de hoogte maar heb rustig afgewacht wat er tussen aannemer en huurder zou gebeuren..