ECLI:NL:GHSGR:2008:BH2238

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.010.558-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige in het kader van taalbeheersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die niet voldoende Nederlands spreekt, verzocht om omgang met zijn kind, terwijl de moeder zich zorgen maakte over de gevolgen van deze omgang voor het kind. Het hof had eerder, in een tussenbeschikking van 10 oktober 2007, de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling. De raad adviseerde om de omgang tijdelijk stop te zetten, omdat de vader de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en er geen officiële instanties zijn die begeleiding kunnen bieden. De vader betwistte dit advies en stelde dat hij wel degelijk Nederlands verstond en sprak, en dat de taal geen beletsel zou moeten zijn voor omgang.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2008, waarbij beide ouders aanwezig waren, werd het belang van de minderjarige besproken. De moeder gaf aan geen bezwaar te hebben tegen omgang, mits deze begeleid zou worden. Het hof oordeelde dat het recht op omgang een wezenlijk onderdeel van ouderlijk gezag is en dat de taalbeheersing van de vader niet in de weg mag staan van dit recht. Het hof concludeerde dat er geen zwaarwegende belangen waren die de omgang zouden moeten uitsluiten en dat de omgang onder begeleiding bij het Rotterdams Omgangshuis kon plaatsvinden.

De beslissing van het hof hield in dat partijen zich moesten melden bij Bureau Jeugdzorg voor een indicatie voor begeleide omgangscontacten. De moeder werd belast met het brengen en ophalen van de minderjarige naar het omgangshuis. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het overige verzoek in hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 december 2008
Zaaknummer : 105.010.558/01
Rekestnummer : 1839-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-242
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H. Veurtjes,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Correljé.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 10 oktober 2007, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof zich niet in staat geacht een beslissing te nemen omtrent het verzoek van de vader tot omgang met [de minderjarige]. Het hof heeft het op dat moment nog niet aannemelijk geacht dat deze omgang in strijd zou zijn met de belangen van [de minderjarige], en het heeft de raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad, verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen de vaststelling van een vorm van begeleide omgang en of het geweld in het verleden daarin mee moet wegen, en daaromtrent rapport en advies uit te brengen. Indien de raad tot het oordeel zou komen dat het belang van [de minderjarige] zich niet verzet tegen de vaststelling van een vorm van begeleide omgang, dan verzoekt het hof de raad tevens te rapporteren en te adviseren omtrent de frequentie alsmede de wijze waarop aan een eventueel vast te stellen vorm van begeleide omgang het beste inhoud kan worden gegeven.
Bij brief van 17 september 2008 heeft de raad het raadsrapport van 16 september 2008 doen toekomen.
Op 12 november 2008 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun respectieve advocaten. Voorts is aan de zijde van de vader verschenen een tolk in de Turkse taal, die de belofte heeft afgelegd. De raad, is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, op 24 november 2008 van de zijde van de moeder een schriftelijk stuk ingekomen, houdende een verklaring omtrent de inschrijving van de echtscheiding tussen partijen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Blijkens de overgelegde stukken is de echtscheiding tussen partijen [in 2007] in de registers van de burgerlijke stand van [gemeente] ingeschreven.
2. De raad adviseert de omgang in het bovengenoemde rapport tussen de vader en [de minderjarige] voor een bepaalde tijd stop te zetten, hoewel de raad niet is gebleken van een zwaarwegend belang op grond waarvan het recht op omgang met de niet-verzorgende ouder gedurende enige tijd zou moeten worden geschorst. De raad acht begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige], waarbij zij beiden geobserveerd worden, alsmede nazorg voor [de minderjarige] noodzakelijk. Deze begeleide omgang bij een omgangshuis is echter volgens de raad niet mogelijk nu de vader geen Nederlands spreekt, en er geen officiële instanties zijn die een dergelijke begeleiding kunnen bieden. De raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat de vader zo spoedig mogelijk Nederlands leert spreken, zodat in de toekomst gestart kan worden met de contacten.
3. Ter terechtzitting heeft de vader gesteld dat hij het advies van de raad niet kan volgen. De vader meent dat hij wel degelijk een beetje Nederlands verstaat en spreekt; hij is in het inburgeringstraject gestapt en krijgt daarbij scholing in het Nederlands. Daarnaast acht de vader het feit dat iemand geen Nederlands spreekt, geen grond om van omgang af te zien. Indien de taal als blokkade wordt gezien, dan stelt de vader een andere vorm van omgang met [de minderjarige] voor. De vader heeft spijt van de fouten die hij in het verleden heeft gemaakt.
4. De moeder stelt dat zij geen problemen heeft met omgang tussen de vader en [de minderjarige], maar dat deze omgang wel begeleid moet worden. Zij meent dat de vader allang de Nederlandse taal had kunnen beheersen, indien hij zich hiervoor had ingezet. Omdat [de minderjarige] nog erg jong is, is de moeder bang dat zij in een zwart gat zal vallen door de omgang.
5. Gezamenlijk gezag brengt in beginsel mee dat de met gezag beklede ouder bij wie het kind niet verblijft recht op omgang heeft, nu dat recht een wezenlijk onderdeel van ouderlijk gezag uitmaakt. Op grond van artikel 1:253a BW kan het hof in het belang van het kind beslissen dat er tijdelijk geen omgang met het kind is toegestaan. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat als er omgang plaats zal vinden tussen [de minderjarige] en de vader, deze niet goed zou verlopen, terwijl er verder geen andere feiten of omstandigheden zijn gebleken die aan een omgang tussen de vader en [de minderjarige] in de weg staan. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat een ouder de Nederlandse taal niet, althans onvoldoende, machtig is, het fundamentele recht op omgang niet in de weg mag staan. Bovendien is het hof ter terechtzitting gebleken dat de vader de Nederlandse taal dermate beheerst, dat omgang mogelijk moet zijn. Het hof stelt voorts vast dat is gebleken dat partijen het beiden in het belang van [de minderjarige] achten dat er omgang is tussen [de minderjarige] en haar vader. Het hof is van oordeel dat de omgang onder begeleiding tussen de vader en [de minderjarige] dient plaats te vinden bij het Rotterdams Omgangshuis. Onder deze begeleiding kan de omgang worden begonnen voor de duur van zes omgangscontacten. Het hof gaat er van uit dat partijen zich strikt aan de door het omgangshuis begeleide omgangscontacten houden.
6. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verwijst partijen naar Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige geboren in 2003;
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij Bureau Jeugdzorg;
bepaalt dat partijen na het verkrijgen van een indicatie naar het Rotterdams Omgangshuis, gaan voor begeleide omgangscontacten;
bepaalt dat de moeder [de minderjarige] tijdig voorafgaand aan ieder omgangscontact zal brengen naar het omgangshuis en haar daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk en Van Leuven, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2008.