ECLI:NL:GHSGR:2008:BK8175

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.678.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van de minderjarige door de vader en de rol van de moeder in het toestemmingsproces

In deze zaak gaat het om de erkenning van een minderjarige door de vader, waarbij de moeder toestemming heeft geweigerd. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Verschoor, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de man vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige was verleend. De moeder betoogt dat de erkenning door de man schadelijk zou zijn voor de belangen van de minderjarige, omdat zij vreest dat de minderjarige klem komt te zitten tussen twee strijdende ouders. De moeder stelt dat haar nieuwe partner als vaderfiguur fungeert en dat de erkenning door de man de opvoedingssituatie zou belasten.

Het hof overweegt dat de man, als verwekker van de minderjarige, in beginsel recht heeft op erkenning. De belangen van de moeder en de minderjarige moeten worden afgewogen tegen het belang van de man om een familierechtelijke band met de minderjarige te krijgen. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende feiten heeft aangedragen die aantonen dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de minderjarige of haar eigen belangen. De enkele omstandigheid dat de minderjarige de nieuwe partner van de moeder als vader beschouwt, is niet relevant voor de beslissing.

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de man vervangende toestemming voor erkenning is verleend. De bijzondere curator, mr. J. Slager, heeft zich in deze procedure niet tegen de erkenning verzet, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft geen bezwaren geuit. De uitspraak van het hof is gedaan op 3 december 2008, waarbij de betrokken partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 december 2008
Zaaknummer : 105.011.678.01
Rekestnummer : 1111-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1056
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor.
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.N.J. Molendijk,
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. J. SLAGER,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2002 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
incidenteel verzoeker in hoger beroep.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgeroepen:
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 6 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2007.
De man en de bijzondere curator hebben op respectievelijk 28 december 2007 en 15 augustus 2008 een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift van de bijzondere curator houdt tevens een incidenteel appel in.
De moeder heeft op 30 september 2008 een verweerschrift tegen het incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 22 september 2008 een verweerschrift tegen het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof bij brief van 2 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 18 september 2008 stukken ingekomen.
De advocaat-generaal heeft bij brief van 29 september 2008 een schriftelijke conclusie genomen en het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op 3 oktober 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de bijzondere curator. Namens de raad is verschenen de heer J. Kühn. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum in] 2002 te [geboorteplaats], door de man. De minderjarige verblijft bij de moeder.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het inleidend verzoek van de man strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige, af te wijzen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder stelt met haar grief de vraag aan de orde of haar belangen bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige door de erkenning door de man worden geschaad en voert ter onderbouwing van haar standpunt dat dit het geval is – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aan.
De moeder stelt dat de overwegingen van de rechtbank voorbij gaan aan de feitelijke werkelijkheid van de minderjarige in die zin dat haar nieuwe partner thans als een vaderfiguur tot het gezin behoort. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat het klimaat tussen partijen zodanig slecht is dat een erkenning door de man een belasting is voor de opvoedingssituatie. De moeder vreest voor beschadiging van de belangen van de minderjarige, nu de kans bestaat dat hij klem komt te zitten tussen met elkaar strijdende juridische ouders.
5. De man bestrijdt het beroep van de moeder en stelt dat hij er belang bij heeft dat er een familierechtelijke rechtsbetrekking tussen hem en de minderjarige tot stand komt. De minderjarige heeft ook het recht om te weten wie zijn ouders zijn. Voorts stelt de man dat door de erkenning de belangen van de minderjarige of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige niet zullen worden geschaad. Ten onrechte trekt de moeder de conclusie dat de minderjarige door de juridische procedure klem komt te zitten. De man heeft een goed contact met de nieuwe partner van de moeder en respecteert daarbij dat de moeder een nieuwe relatie is aangegaan en dat hij geen deel uitmaakt van het gezin, aldus de man.
6. De bijzondere curator bestrijdt het beroep van de moeder niet. Hij stelt zich vooralsnog op het standpunt dat het primaire inleidende verzoek van de vader niet in het belang is van de minderjarige, zij het dat er na advisering en mogelijke bemiddeling door de raad wellicht wel voldoende gronden zijn om tot toewijzing van het primaire verzoek over te gaan. Ter terechtzitting heeft de bijzondere curator in het licht van de rapportage van de raad d.d. 6 augustus 2007 het incidenteel appel ingetrokken en zich aangesloten bij het standpunt van de raad.
7. De advocaat-generaal heeft schriftelijk geconcludeerd dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de belangen van de moeder onvoldoende zijn beoordeeld in de procedure tot verlening van vervangende toestemming of dat de rechtbank een andere onbegrijpelijke redenering ten grondslag heeft gelegd aan de toewijzing van de vervangende toestemming. De advocaat-generaal concludeert op die gronden tot afwijzing van het verzoek van de moeder.
8. De raad heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de minderjarige een vader nodig heeft. Uit het dossier van de raad blijkt niet van bezwaren tegen de erkenning.
Het hof overweegt als volgt.
9. Het hof stelt voorop dat, nu de man de verwekker is van de minderjarige, hem in beginsel de mogelijkheid van erkenning niet kan worden onthouden.
Aan de orde is de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden. Deze belangen dienen afgewogen te worden tegen het belang van de man en de minderjarige om met elkaar een familierechtelijke band te krijgen door erkenning.
10. In aanmerking genomen dat de man de verwekker van de minderjarige is, is het aan de moeder om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij een in rechte te respecteren belang heeft bij de weigering tot het verlenen van toestemming tot de erkenning van door de man.
Als zodanige feiten en omstandigheden heeft de moeder in haar beroepschrift gesteld dat tussen de man en de minderjarige de afgelopen jaren geen contact heeft bestaan en dat de ervaringen van de moeder met de man negatief zijn geweest.
De man heeft zich in het bijzijn van de minderjarige agressief opgesteld jegens de moeder, aldus de moeder. Deze omstandigheden betreffen echter uitsluitend gebeurtenissen uit het verleden. De moeder heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden. De enkele omstandigheid dat de minderjarige de nieuwe partner van de moeder als vader beschouwt is hierbij niet relevant. Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder in hoger beroep onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij een in rechte te respecteren belang heeft bij de weigering tot het verlenen van toestemming tot de erkenning van de minderjarige door de man.
11. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Husson, van Dijk, bijgestaan door mr. M.I. van Drunick als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2008.