GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.006.201/01
Rolnummer (oud) : 07/336
Rolnummer rechtbank : 06-2117
Arrest van de negende civiele kamer d.d. 3 februari 2009
Stichting Vestia Groep,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Vestia,
advocaat: mr. A. Schippers te ‘s-Gravenhage,
Eltex Utrecht B.V.,
gevestigd te Linschoten, gemeente Montfoort,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Eltex,
advocaat: mr. H.C.M. Kortman te ’s-Gravenhage.
Bij exploot van 6 maart 2007 is Vestia in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 8 juni 2006 en 7 december 2006 die de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft Vestia tegen elk vonnis één grief aangevoerd, welke grieven Eltex bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De in het tussenvonnis van 8 juni 2006 onder 1 vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2. In deze zaak gaat het om het volgende:
a. Tussen Vestia als verhuurder en Eltex als huurder heeft van 1 oktober 1997 tot
1 april 2006 een huurovereenkomst bestaan betreffende het bedrijfspand aan [adres]. De huur bedroeg laatstelijk € 2.366,72 (inclusief € 158,= voorschot stookkosten) per maand.
b. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de huurovereenkomst dient verhuurder jaarlijks een overzicht van de kosten van bijkomende leveringen en diensten te verstrekken en dienen verschillen tussen de werkelijk gemaakte kosten en de door huurder als voorschot betaalde bedragen te worden verrekend.
c. Eltex heeft ter zake van huur en voorschot stookkosten tot en met maart 2006 een bedrag van € 10.390,= niet voldaan.
d. Bij brief van 13 september 2004 heeft Eltex bezwaar gemaakt tegen de betaalde en te betalen stookkosten, omdat er geen radiatoren zijn en de aanwezige heaters niet werken zodat voor niets wordt betaald.
e. Vestia heeft bij fax van 22 maart 2006 een bedrag van € 2,257,99 ter zake van stookkosten gecrediteerd.
f. Vestia vordert € 10.390,91 aan huur, € 1.077,74 aan wettelijke rente en € 952,= aan incassokosten met rente en kosten.
g. Eltex heeft zich beroepen op verrekening. Zij stelt gedurende de gehele huurperiode meer aan niet-gemaakte stookkosten te hebben betaald dan de vordering van Vestia bedraagt.
h. De rechtbank heeft Vestia bewijs opgedragen van haar stelling dat de door haar in rekening gebrachte stookkosten gelijk zijn aan de werkelijk ten behoeve van Eltex gemaakte kosten, geoordeeld dat Vestia dit bewijs niet heeft geleverd en de vordering afgewezen.
3. Grief I is gericht tegen de formulering van voornoemde bewijsopdracht. Nu de vordering de periode van 1 januari 2003 tot 1 april 2006 betreft had de rechtbank volgens Vestia expliciet in de bewijsopdracht moeten aangeven welke periode of welk gedeelte van genoemde periode zij op het oog had. Vestia is van mening dat in de bewijsopdracht concreet aangegeven had moeten worden met betrekking tot welke periode zij moest aantonen dat de in rekening gebrachte stookkosten gelijk waren aan de werkelijk ten behoeve van Eltex gemaakte kosten, waarbij deze periode in elk geval beperkt had moeten worden tot de periode 1 januari 2003 tot 1 april 2006.
4. Het hof gaat aan deze grief voorbij. Zoals ook hierna nog wordt vermeld, heeft Vestia voor haar vordering verwezen naar een bijlage bij de inleidende dagvaarding welke een overzicht bevat van te betalen en ontvangen huur en van de cumulatieve huurachterstand over de periode januari 2003 tot en met maart 2006. Nu de vordering deze periode betreft, geldt dat onmiskenbaar ook voor de bewijsopdracht. Daarbij maakt geen verschil dat de rechtbank in het tussenvonnis onder 4.2. overweegt dat het aan Vestia is een overzicht te geven van de door Eltex “in de loop van de huurperiode” betaalde stookkosten en aan te tonen wat het werkelijke verbruik is geweest. Aangenomen mag worden dat de rechtbank door deze formulering niet tot uitdrukking heeft willen brengen dat ook een vordering ter beoordeling staat die buiten voormelde periode valt. Het hof leest de hiervoor aangehaalde woorden dan ook als “de huurperiode waarop de vordering betrekking heeft”.
5. Grief II is gericht tegen het oordeel in het eindvonnis dat Vestia in voormelde bewijslevering niet is geslaagd. De klacht komt erop neer dat de rechtbank over het hoofd heeft gezien dat, ongeacht het geschil over de stookkosten, Eltex in elk geval nog een bedrag ad € 3.937,13 aan huurpenningen verschuldigd is.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 2 van de huurovereenkomst is Eltex verplicht de huurprijs alsmede het eventuele bedrag aan bijkomende kosten wegens leveringen en diensten aan Vestia te betalen. Bij inleidende dagvaarding heeft Vestia betaling gevorderd van “huurachterstand t/m maart 2006 volgens de bij deze dagvaarding gevoegde specificatie”. Noch in de dagvaarding noch in deze specificatie wordt gespecificeerd welk deel van de te betalen en in de procedure gevorderde bedragen de huurprijs en welk deel leveringen en diensten betreffen. Het geschil heeft zich vervolgens beperkt tot de in rekening gebrachte stookkosten. Na voormelde bewijsopdracht heeft de rechtbank in het eindvonnis geoordeeld (in essentie samengevat) dat niet is komen vast te staan dat Eltex nog iets aan Vestia verschuldigd is. Eerst in hoger beroep vordert Vestia met zoveel woorden nog verschuldigde huurpenningen, evenwel zonder te specificeren over welke maand(en) en tot welk(e) bedrag(en) de op grond van de huurovereenkomst door Eltex verschuldigde huurprijs niet is betaald. De in de toelichting op de grief gegeven berekening (de totale “huurachterstand” verminderd met betaalde/gevorderde verwarmingsvoorschotten) biedt deze specificatie niet. Daarmee heeft Vestia niet voldaan aan haar stelplicht, zodat ook dit deel van de vordering moet worden afgewezen. Los daarvan is uit de stellingen van Vestia niet duidelijk dat feitelijk door Eltex minder is betaald (aan huur en verschotten) dan aan “kale” huur verschuldigd is geworden. Het hof komt niet toe aan het (overigens onvoldoende gespecificeerde) bewijsaanbod van Vestia.
7. Nu de beide grieven falen, zullen de vonnissen worden bekrachtigd. Vestia zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt Vestia in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eltex begroot op € 251,= aan verschotten en € 632,= (1 punt tarief I) aan salaris voor de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, C.G. Beyer-Lazonder en M.H. van Coeverden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2009 in aanwezigheid van de griffier.