ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2338
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M.A.F. Tan-de Sonnaville
- Th.W.H.E. Schmitz
- R.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Dwang tot voortzetting legaliseringstraject Vrijplaats door gemeente
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, hebben de appellanten, bestaande uit Stichting Vrijplaats Koppenhinksteeg, Stichting Ontmoetingsruimte Linkse Kerk en de vereniging Cultureel Centrum Bar en Boos, de Gemeente Leiden aangeklaagd. De kern van het geschil betreft de vraag of de Gemeente kan worden gedwongen om het legaliseringstraject van de Vrijplaats voort te zetten, na een besluit van de Gemeente om dit proces stop te zetten. De appellanten vorderden onder andere dat het College van B&W van de Gemeente zou worden gelast om het stopzettingsbesluit terug te nemen en het legaliseringsproces te hervatten.
Het hof oordeelde dat er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen rechtens afdwingbare toezeggingen waren gedaan door de Gemeente die haar verplichtten om het legaliseringstraject voort te zetten. Het hof onderschreef deze overwegingen en voegde daaraan toe dat de Gemeente, met inachtneming van de zorgvuldigheid, beleidskeuzes mocht maken in het algemeen belang. De Gemeente had in de Legaliseringsnotitie aangegeven dat een negatief bedrijfsresultaat gefinancierd zou worden uit het herstructureringsfonds, maar het hof concludeerde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld door de hand te houden aan de financiële grenzen die in het Coalitieakkoord waren vastgesteld.
De appellanten hadden niet voldoende onderbouwd dat het bedrijfsplan van Bar en Boos voldeed aan de wettelijke eisen, en het hof verwierp hun argumenten. Uiteindelijk werd het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd, en werden de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof concludeerde dat de Gemeente niet verplicht was om alternatieve financieringsmogelijkheden te onderzoeken, en dat er geen aanwijzingen waren dat deze mogelijkheden toereikend zouden zijn geweest om het tekort te dekken. De uitspraak werd gedaan op 10 februari 2009.