GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 januari 2009
Zaaknummer : 200.017.100.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-942
[de vrouw en de man],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. J.R. Laoût,
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad,
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [X],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de biologische vader van [Y],
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
kantoorhoudende te Apeldoorn,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 8 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 juli 2008.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 25 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 10 december 2008 een aanvullend stuk ingekomen.
De raad heeft op 11 december 2008 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 december 2008 heeft de raad het hof een aantal aanvullende stukken doen toekomen.
Op 15 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn de ouders, bij gestaan door hun advocaat, namens de raad: mevrouw J.J. de Kok en namens Jeugdzorg: mevrouw D. Bouwman. De biologische vader van [Y] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, voor zover thans van belang, de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden gemachtigd de na te noemen minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 15 juli 2008 tot 16 april 2009, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit van 14 mei 2008. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij beschikking van 11 september 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zutphen de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland vervangen door de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, met ingang van 1 november 2008. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing voor de periode van 15 juli 2008 tot 16 april 2009 van de minderjarigen [Y], geboren [in 2003], en [Z], geboren [in 2005], hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. De moeder oefent alleen het gezag uit.
2. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog tot afwijzing van het verzoek tot verlening dan wel verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing over te gaan, althans de uithuisplaatsing van de kinderen te beëindigen.
3. De ouders stellen zich in hun beroepschrift op het standpunt dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing ontbreekt. De ouders voeren daartoe aan dat zij in een bestendige woonsituatie wonen en allebei banen hebben waarmee zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Voorts hebben zij allerlei hulp ingeschakeld waardoor een ingrijpende maatregel als uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en deze dan ook dient te worden beëindigd, aldus de ouders. Bovendien is, zo betogen de ouders, thans sprake van een bezoekregeling, waarbij de kinderen om de week een weekend bij hen komen en de verwachting is dat deze omgangsregeling zal worden uitgebreid. Tot slot stellen de ouders dat de uithuisplaatsing een schending oplevert van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De raad stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat thans nog niet gesproken kan worden van een voldoende gestabiliseerd opvoedingsklimaat.
De raad is van mening dat, gelet op de problematische voorgeschiedenis van de ouders, de ouders voor de duur van de ondertoezichtstelling moeten laten zien gemotiveerd te zijn en gedurende langere tijd in staat te zijn een zelfstandig bestaan op te bouwen en dit vast te houden. Volgens de raad bieden de huidige positieve vorderingen onvoldoende garantie dat de huidige situatie is bestendigd en dat sprake is van een stabiele leefomgeving voor de kinderen.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er zorgen waren omtrent de verzorging en opvoeding van de kinderen. Er waren veel onduidelijkheden omtrent de opvoedingssituatie van de kinderen, zoals de woon- en leefsituatie en de persoonlijke problematiek van de ouders. Onder de huidige omstandigheden is het hof evenwel van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn om de uithuisplaatsing van de kinderen te doen voortduren. Er is sprake van een bestendige woonsituatie in [woonplaats], waar de ouders sinds april 2008 woonachtig zijn, en de ouders lijken hun persoonlijke problematiek onder controle te hebben. De hulpverlening van de moeder bij het maatschappelijk werk en de geestelijke gezondheidszorg is thans afgesloten, omdat het goed met de moeder gaat. Voorts hebben de ouders beiden een bestendig inkomen, waarmee zij hun schulden kunnen aflossen. Daarnaast verloopt de omgang met de kinderen, welke thans is uitgebreid met overnachtingen van de kinderen bij de ouders thuis, goed. Verder zullen de kinderen, zo hebben de ouders ter zitting verklaard, vlakbij hun woning naar school kunnen gaan. Het hof neemt bij dit alles in overweging dat de ondertoezichtstelling van de kinderen gehandhaafd blijft, zodat toezicht is gewaarborgd. De ouders hebben ter zitting toegezegd de instructies van Jeugdzorg te zullen opvolgen en hun medewerking aan hulpverlening te zullen verlenen.
7. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen niet langer aanwezig zijn, zodat het hof het inleidende verzoek tot verlening van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen alsnog afwijst, met ingang van 1 maart 2009. In de periode tot die datum dient Jeugdzorg de vereiste hulpverlening in te schakelen. Voorts zal Jeugdzorg het traject van terugplaatsing van de kinderen dienen in te zetten. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af, voor zover dit ziet op het verlenen van een machtiging [Y] en [Z] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de periode met ingang van 1 maart 2009, en beëindigt deze machtiging met ingang van 1 maart 2009;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Van den Wildenberg en Mink, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2009.