ECLI:NL:GHSGR:2009:BI2098

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.485-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van zijn ex-partner en hun minderjarige kind. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2007, verzocht het hof om de door de rechtbank vastgestelde alimentatiebedragen te verlagen naar nihil of in goede justitie te bepalen, rekening houdend met zijn draagkracht. De rechtbank had de man verplicht om € 1.000,- per maand aan partneralimentatie en € 250,- per maand aan kinderalimentatie te betalen.

Tijdens de zitting heeft de man zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij, gezien zijn inkomen, niet in staat was om de opgelegde alimentatie te voldoen. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft wel een pleitnota ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de man een leidinggevende functie kan vervullen en dat hij in het verleden als manager heeft gewerkt. Het hof oordeelde dat de man, ondanks zijn zorg voor vier kinderen uit een nieuwe relatie, zich had moeten onthouden van een deeltijdbaan, gezien zijn onderhoudsverplichtingen.

Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij in staat is om de alimentatiebedragen te voldoen, en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht bij alimentatiezaken en de verantwoordelijkheden van onderhoudsplichtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 april 2009
Zaaknummer : 105.012.485.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1763
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Frissen,
tegen
[de vrouw],
domicilie kiezende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.J.M. Habets.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 11 januari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 oktober 2007 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 29 mei, 28 augustus en 17 oktober 2008 en 27 februari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 24 februari 2009 een pleitnota op voorhand ingekomen.
Op 4 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is aan de zijde van de vrouw verschenen de heer A.M. de Jonge, tolk in de Turkse taal, die ter terechtzitting als zodanig de belofte heeft afgelegd. De Raad voor de Kinderbescherming is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd. De man heeft ter terechtzitting zijn beroep gewijzigd, in die zin dat hij zijn verzoek aan het hof om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen heeft ingetrokken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 12 oktober 2007 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige [X], geboren [in 1998] te [woonplaats], telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 250,- per maand en heeft de rechtbank ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) toegekend van € 1000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Thans is nog in geschil, ten aanzien van zowel de kinderalimentatie als de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw, de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt het hof, voor zover thans nog van belang, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- De door de man te betalen alimentatie, naar het hof begrijpt de kinder- en partneralimentatie, op nihil te stellen dan wel in goede justitie alimentatiebijdragen te bepalen die in overeenstemming zijn met de draagkracht van de man alsmede
- De kosten van beide instanties te compenseren,
- een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man.
Draagkracht van de man
4. De man stelt zich, samengevat weergegeven, op het standpunt dat hij, gelet op zijn inkomen, geen draagkracht heeft de door de rechtbank bepaalde kinder- en partneralimentatie te voldoen.
5. Het hof overweegt als volgt. Het komt bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij moet worden geacht zich redelijkerwijs te kunnen verwerven. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat sprake is van een voor herstel vatbaar inkomensverlies. De man is in staat gebleken een leidinggevende functie te vervullen. Hij heeft desgevraagd ter zitting verklaard drie jaar economie in Istanbul te hebben gestudeerd en vanaf 1995 voor ongeveer vier jaar gewerkt te hebben als manager in een schoonmaakbedrijf. In beginsel stond het de man vrij om in verband met de zorg voor vier kinderen uit een nieuwe relatie gezinstaken te vervullen, waardoor hij niet hele dagen kan werken. Het hof is echter van oordeel dat de man zich, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en [X], vanwege de daardoor veroorzaakte inkomensachteruitgang van een dergelijke keuze had dienen te onthouden. Gelet op deze keuze is de man aangewezen op een deeltijdbaan met het daarbij behorende inkomen. Naar het oordeel van het hof was dit te voorzien. Alles overwegende acht het hof het redelijk om een verdiencapaciteit van de man in aanmerking te nemen die in ieder geval gelijk is aan zijn inkomen volgens de jaaropgaaf over 2004 te weten € 32.352,- bruto per jaar. In het licht daarvan is sprake van een voor herstel vatbaar inkomensverlies. Het hof acht het daarom redelijk om uit te gaan van een zodanige verdiencapaciteit, dat de man in staat is om met ingang van 12 oktober 2007 een bijdrage van € 1.000,- per maand ten behoeve van de vrouw en een bijdrage van € 250,- per maand ten behoeve van [X] te voldoen. Daarbij weegt het hof mee dat de man ter terechtzitting heeft medegedeeld geen lasten te hebben.
6. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Dijk en Bouritius, bijgestaan door mr. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2009.