ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ4154

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.010.024-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen; wijziging van omstandigheden en draagkracht

In deze zaak gaat het om de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen, na een wijziging van omstandigheden. De vader is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn bijdrage voor de kinderalimentatie was vastgesteld op € 173,00 per maand per kind. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun twee kinderen, geboren in 1993 en 1995. De vader heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de hoogte van de kinderalimentatie heeft vastgesteld en dat zijn financiële situatie is veranderd, waardoor hij niet meer in staat is om het vastgestelde bedrag te betalen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de vader de kinderen doordeweeks niet meer opvangt en er geen beperking meer is voor het aantal uren dat hij kan werken. De behoefte van de kinderen is vastgesteld op € 510,- per maand per kind, wat door de vader niet is betwist. De draagkracht van de moeder is vastgesteld op € 1.141,- per maand, terwijl de draagkracht van de vader op € 595,- per maand is vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist over de kinderalimentatie en dat de vader onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn grieven.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, wat betekent dat de vader de eerder vastgestelde bijdrage in de kinderalimentatie moet blijven betalen. De beslissing is genomen op 1 april 2009, waarbij de rechters M. van Nievelt, H. Husson en A. van Dijk betrokken waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 april 2009
Zaaknummer : 200.010.024/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-5471
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I. van Santbrink,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 30 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 april 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 16 september 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 1 juli 2008 en 22 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 februari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de door de vader met ingang van 11 september 2007 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen kinderen vastgesteld op € 173,00 per maand en per kind, vanaf de dag van de beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de kinderen bij de vader zullen verblijven:
- één weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
- iedere woensdag na schooltijd tot na het eten;
- de helft van alle schoolvakanties;
- in overleg een deel van de feestdagen.
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan:
De ouders hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond.
Uit de moeder zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
- [naam kind 1], geboren [in 1993] te [geboorteplaats], en
- [naam kind 2], geboren [in 1995] te [geboorteplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderen zijn door de vader erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
Partijen hebben ten tijde van de beëindiging van de samenleving een overeenkomst van verdeling gesloten. De overeenkomst is op 30 maart 2004 door partijen ondertekend en daarin zijn ter zake de onderhoudsverplichtingen de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 1.1.
De man geniet inkomsten krachtens zijn parttime arbeidsovereenkomst met c.q. aanstelling bij [werkgever] waarin hij in het eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw geniet inkomsten uit arbeid krachtens haar fulltime arbeidsovereenkomst met [werkgever] waarmee zij in het onderhoud van haarzelf en de kinderen kan voorzien.
Artikel 1.2.
In aanmerking genomen de wijze waarop partijen krachtens deze overeenkomst voorzien in verblijf en verzorging van de minderjarige kinderen, en in het bijzonder het gegeven dat de omvang van de arbeidsovereenkomst / aanstelling van de man beperkt is teneinde te kunnen voorzien in de (gedeeltelijke) opvang van de minderjarige kinderen, wordt door hen over en weer geen afzonderlijke bijdrage verlangd in verband met de kosten van het levensonderhoud van de kinderen.
Artikel 1.3.
Indien de in het tweede lid genoemde omstandigheid, bestaande in de beperkte arbeidsduur van de man teneinde de minderjarige kinderen buiten de schooltijden op te kunnen vangen, komt te vervallen, verplichten partijen zich in overleg te treden teneinde vast te stellen of en in hoeverre deze gewijzigde omstandigheid alsnog een geldelijke bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de kinderen rechtvaardigt.
Het hof zal hieronder – voor zover nodig – afronden op hele bedragen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna te noemen: de kinderalimentatie) van de kinderen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door de vader te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen op nihil wordt gesteld, althans op een aanmerkelijk lager bedrag dan € 173,- per maand per kind een en ander met overweging als vervat in het aanbod van de vader om als zorgvader in natura bij te dragen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Wijziging van omstandigheden
4. Nu genoegzaam is komen vast te staan dat de vader de kinderen doordeweeks niet meer buiten de schooltijden opvangt en er geen beperking meer bestaat voor het aantal uren dat voor werk beschikbaar is, is het hof met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1.3 van de bovengenoemde overeenkomst van 30 maart 2004.
5. Het hof zal teneinde vast te kunnen stellen of en in hoeverre deze gewijzigde omstandigheid alsnog een bijdrage van de vader in de kosten van levensonderhoud van de kinderen rechtvaardigt, aansluiten bij het wettelijk kader betreffende de vaststelling van de kinderalimentatie en het rapport Alimentatienormen, zoals de rechtbank ook heeft gedaan in de bestreden beschikking en waartegen niet is gegriefd.
Behoefte kinderen
6. De behoefte van de kinderen, zijnde een bedrag van € 510,- per maand per kind, is door de vader niet betwist en staat naar het oordeel van het hof derhalve als niet bestreden vast.
Draagkracht moeder
7. De vader heeft in zijn eerste grief betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op de draagkracht van de moeder in mindering strekt een aflossing op de huwelijkse schulden van € 274,- per maand. Hij betwist de schuld en stelt dat zij tussentijds opnames heeft gedaan. De moeder dient naar mening van de vader aan te tonen wat er met deze schuld is gebeurd sinds 3 augustus 2006. De moeder betwist dat zij tussentijds opnames zou hebben gedaan.
8. Het hof oordeelt dat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is dat de moeder thans nog maandelijks een bedrag aflost op de schuld bij de DSB bank die is aangegaan toen partijen nog samenwoonden. Zij betaalde maandelijks € 274,- totdat de lening per 1 april 2008 is overgesloten. Met ingang van 1 april 2008 betaalt zij een termijnbedrag van € 259,00 per maand en met ingang van 1 augustus 2008 een bedrag van € 225,00 per maand.
De overige financiële gegevens met betrekking tot de draagkracht van de moeder zijn niet in geschil.
Het hof ziet geen aanleiding om de draagkracht van de moeder op een ander bedrag te stellen dan de rechtbank heeft gedaan, ook niet indien wordt uitgegaan van de in 2008 verlaagde termijnbedragen van de schuld aan de DSB-bank. Het hof gaat derhalve uit van een draagkracht van € 1.141,- per maand.
Draagkracht vader
9. In zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kosten van de omgangsregeling € 113,00 per maand bedragen. Volgens de vader dienen de kosten van de omgangsregeling € 127,50 per maand te bedragen, aangezien hij zorgvader voor de kinderen is. Ook aan de vrijwillige bezoekregeling van de kinderen zijn volgens de vader kosten verbonden. Volgens de vader is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan het voorstel van de vader om de helft van de bijzondere kosten van de kinderen te dragen.
10. De moeder stelt dat uitgaande van het forfaitaire bedrag van € 5,00 per dag per kind en de vastgestelde omgangsregeling, de rechtbank zeker geen te laag bedrag aan kosten omgang heeft gehanteerd. De ouders hebben geen co-ouderschap en daardoor mag de vader volgens de moeder geen extra kosten als zorgouder opvoeren.
11. Het hof verenigt zich, gelet op de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling en de verblijfskosten van € 5,00 per dag, met het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 113,00 nu dit het hof niet onredelijk of onbillijk voorkomt en de vader geen nadere stukken heeft overgelegd waaruit zou blijken dat dit bedrag hoger is. De tweede grief van de vader slaagt dan ook niet.
12. In zijn derde en laatste grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen rekening dient te worden gehouden met de door hem opgevoerde aflossing op een schuld van € 225,- per maand ter zake van herinrichting. Volgens de vader stamt deze schuld niet uit de periode van de samenleving met de moeder, maar dient deze schuld wel in aanmerking te worden genomen. De vader heeft tot op heden € 225,- per maand betaald aan de schuld. Hij heeft het doorlopend krediet echter moeten verhogen om zijn advocaat te betalen en om de tengevolge van de alimentatieprocedure ontstane achterstand in de alimentatieverplichtingen te voldoen, zodat hij thans € 280,- per maand betaalt.
13. De moeder betwist het bestaan van deze schuld, nu de vader geen recente overzichten heeft overgelegd. Het gaat hier niet om een schuld die tijdens de samenleving van de partijen is ontstaan. Voor zover deze schuld zou zijn voortgekomen uit het huwelijk met [X] stelt de moeder dat beoordeeld dient te worden of deze schuld dermate noodzakelijk is dat deze dient te prevaleren boven de kinderalimentatie. Dit is volgens de moeder niet het geval.
14. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens schulden van invloed zijn. Het hof is echter van oordeel dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd waar deze schuld uit is voortgekomen en hoeveel deze schuld thans bedraagt. De derde grief van de vader slaagt evenmin.
15. De overige financiële gegevens met betrekking tot de draagkracht van de vader zijn niet in geschil. Het hof gaat met de rechtbank uit van een draagkracht van de vader van € 595,- per maand.
16. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen en beslist zoals zij heeft gedaan ten aanzien van de bepaling van de kinderalimentatie ten laste van de vader. Het hof neemt de gronden ten aanzien van de vergelijking van de draagkracht van de vader en de moeder over en maakt deze tot de zijne. Het vooroverwogene leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en van Dijk, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2009.