ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5674

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.640.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van partneralimentatie en behoefte onderbouwd met inkomen en uitgavenpatroon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, stelde dat haar behoefte aan alimentatie gebaseerd moest worden op de 60% norm van het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk. De man, verweerder in hoger beroep, bestreed deze norm en voerde aan dat de vrouw gewend was aan een laag uitgavenpatroon, aangezien zij en haar ex-partner tijdens hun huwelijk zeer zuinig leefden. Het hof overwoog dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar behoefte aan alimentatie, aangezien zij na 6 november 2008 geen behoeftelijst had overgelegd en haar stellingen niet voldoende had onderbouwd.

De vrouw verklaarde ter zitting dat zij matig leeft, met een huur van € 500,- per maand en geen bijzondere kosten. Het hof nam in overweging dat de man een aanzienlijk inkomen had tijdens het huwelijk en dat er een spaarbedrag was opgebouwd. De vrouw werkte 32 uur per week en verdiende gemiddeld € 1.350,- netto per maand. Het hof concludeerde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien en dat de bestreden beschikking van de rechtbank, die de alimentatie had vastgesteld, moest worden bekrachtigd.

De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw geen recht heeft op aanvullende partneralimentatie, omdat zij in staat wordt geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van de behoefte aan alimentatie en de rol van het inkomen en uitgavenpatroon van de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 januari 2009
Zaaknummer : 105.012.640.01
Rekestnr. rechtbank : 07-1746
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.N.A.M. Kester,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Th.Th.M.L. Boersema.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 5 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 november 2007.
De man heeft geen verweerschrift ingediend. Op 30 oktober 2008 heeft de advocaat van de man pleitnotities en aanvullende stukken aan het hof doen toekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 19 maart 2008 en 30 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is onder meer de echtscheiding uitgesproken en is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en tot 6 november 2008 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud (hierna ook te noemen: partneralimentatie) zal uitkeren een bedrag van € 557,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 6 mei 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voorzover deze de partneralimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, haar verzoek met betrekking tot de alimentatie geheel, dat wil zeggen zonder vaststelling van een termijn, toe te wijzen.
3. De man bestrijdt haar beroep.
4. De vrouw voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw met ingang van 6 november 2008 in staat moet worden geacht om door middel van een uitbreiding van haar werkzaamheden volledig in haar kosten van levensonderhoud te voorzien, en dat zij met ingang van die datum derhalve geen behoefte heeft aan enige aanvullende bijdrage van de man. Verder heeft de rechtbank volgens de vrouw ten onrechte overwogen dat zij binnen een jaar na de bestreden beschikking een (on)geschoolde werkkring van ongeveer 30 uur per week zal hebben verworven. Zelfs als de inschatting van de rechtbank dat de vrouw met ingang van 6 november 2008 een verdiencapaciteit heeft van 30 uur per week juist blijkt, heeft zij ook na 5 november 2008 behoefte aan een aanvullende bijdrage, alsdan van minimaal € 409,- netto per maand. De vrouw wenst ten aanzien van haar behoefte uit te gaan van de zogenaamde hofnorm, die volgens haar inhoudt dat de behoefte is te bepalen op 60 % van het netto gezinsinkomen, hetgeen tot gevolg heeft dat haar behoefte € 1.680,- per maand bedraagt.
5. Het hof overweegt als volgt.
De vrouw stelt dat uitgangspunt bij het bepalen van de behoefte dient te zijn de welstand van partijen tijdens het huwelijk. De vrouw wenst dat ten aanzien van haar behoefte aangesloten wordt bij de 60 % norm. Door de man is de 60 % norm bestreden. Hij heeft gesteld dat partijen tijdens hun huwelijk zeer zuinig hebben geleefd en dat de vrouw mede als gevolg daarvan gewend is aan een zeer laag uitgavenpatroon. Nu de man gemotiveerd de 60 % norm heeft bestreden gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de alimentatiegerechtigde uit van het inkomen tijdens de laatste jaren van het huwelijk. Daarnaast zal het hof in ogenschouw nemen het uitgavenpatroon in de laatste jaren van het huwelijk alsmede de kosten die de vrouw zelf begroot te maken. Vast staat dat de man tijdens het huwelijk een behoorlijk inkomen heeft genoten en dat partijen van dit inkomen een aanzienlijk bedrag hebben gespaard. Het inkomen was groter dan dat partijen nodig hadden voor hun levensonderhoud.
Het hof stelt vast dat de vrouw ter onderbouwing van haar stelling dat zij behoefte heeft aan een alimentatie na 6 november 2008 geen behoeftelijst heeft overgelegd, noch heeft zij in haar beroepschrift haar behoefte met bewijsstukken gestaafd. Ter terechtzitting is de vrouw in de gelegenheid gesteld haar behoefte nader toe te lichten. De vrouw heeft in dit kader ter zitting verklaard dat zij matig leeft. Haar huurlasten bedragen thans € 500,- per maand. Daarnaast heeft zij naar eigen zeggen geen bijzondere kosten. Zij heeft verklaard dat zij één keer per jaar op vakantie gaat, in Nederland in een huisje. Verder gaat zij twee keer per jaar uit eten en één keer per jaar bezoekt zij het theater. Sinds kort heeft zij een kleine auto, een Fiat 600.
Het hof is uit de stukken en het besprokene ter zitting gebleken dat de vrouw met ingang van 1 april 2008 32 uur per week werkt. Uit de overgelegde salarisspecificaties van augustus tot en met oktober 2008 volgt dat zij thans € 1.783,27 bruto per maand verdient, hetgeen overeenkomt met een gemiddeld netto inkomen van € 1.350,- per maand, exclusief vakantiegeld. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat zij niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
6. Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, van Dijk en Bouritius, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2009.