GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Uitspraak: 10 november 2009
Zaaknummer: 200.011.078/01
Zaaknummer rechtbank: 293983 (HA ZA 07-2690)
Arrest van de eerste civiele kamer
[Naam]
en [Naam],
beiden wonende te ’s-Gravenhage,
appellanten,
hierna: [appellant] (enkelvoud),
advocaat: mr. J.H. Rodenburg te Zoetermeer,
1. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te 's-Gravenhage,
2. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te 's-Gravenhage,
3. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te ’s-Gravenhage,
4. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te ’s-Gravenhage,
5. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te ’s-Gravenhage,
6. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te ’s-Gravenhage,
7. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te ’s-Gravenhage,
8. [Naam],
wonende te Wassenaar,
9. [Naam] en [Naam],
beiden wonende te 's-Gravenhage,
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde] [(in enkelvoud)],
advocaat: mr. H.P. Schouten te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 14 juli 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 april 2008, door de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord (met een productie) bestreden. Hierna heeft ieder van de partijen bij akte nog een aantal producties in het geding gebracht. Vervolgens hebben partijen hun zaak op 12 oktober 2009 door hun raadslieden aan de hand van pleitnotities doen bepleiten. Tot slot hebben zij een kopie van hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
uitgangspunten
1. In hoger beroep kan van de onder 2 in het vonnis vastgestelde feiten worden uitgegaan nu hiertegen geen concrete grieven zijn gericht.
2. Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende. [appellant] houdt ongeveer vijftien honden in een kennel in zijn achtertuin. [geïntimeerde] woont in de (directe) nabijheid hiervan. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] van [appellant] gevorderd om het aantal honden wegens hinder tot twee terug te brengen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
3. Ter zitting van het hof is verder komen vast te staan dat de achtertuin van [appellant] door middel van een hek in twee gedeelten is gesplitst. Het gedeelte waar de honden verblijf houden is tien meter diep en 5,5 meter breed. Het resterende gedeelte van de tuin is eveneens tien meter diep en 2,5 meter breed. Naast een kennel bevinden zich in het gedeelte voor de honden nog twee kleine schuren.
4. […] is inmiddels overleden. Namens [geïntimeerde] is ter zitting meegedeeld dat de procedure mede op haar naam kan worden voortgezet.
grieven
5. De grieven zijn gericht tegen de oordelen van de rechtbank in 4.2, in het bijzonder tegen het oordeel dat de door de rechtbank aangenomen overlast wat ernst, duur en tijdstip betreft, onaanvaardbaar en onrechtmatig is.
6. In zijn toelichting op de grieven heeft [appellant], samengevat en voor zover van belang, de volgende standpunten ingenomen:
a. Niet iedere hinder is onrechtmatig. Als maatstaf geldt dat hierbij moet worden gelet op de aard, ernst, duur en omvang van de hinder en op de omstandigheden van het geval. Van een ondraaglijke of onaanvaardbare hinder is in dit geval geen sprake.
b. Van een onrechtmatige hinder kan sprake zijn als de hinder ondraaglijk is. Het bewijs hiervan dient door [geïntimeerde] te worden geleverd. Partijverklaringen leveren dit bewijs niet op. Zij kunnen hooguit als partijgetuigen worden aangemerkt, in welk geval aan hun verklaringen slechts aanvullende bewijskracht toekomt. Bovendien blijkt uit alles dat zij elkaar hebben opgestookt om hun doel te bereiken. Bewijs door objectieve buitenstaanders is niet aangedragen.
c. Het tegendeel van onrechtmatige hinder blijkt uit de brief van de Dienst Stadsbeheer van 12 mei 2006, van de Stichting Landelijke Inspectie Dierenbescherming van 22 januari 2008 en uit het “overzicht gebeurtenissen”van de politie Haaglanden van 23 januari 2008. Louter voor de verkrijging van bewijs zijn vanaf 2007 enkele meldingen bij de politie gedaan, hoewel er in de periode mei 2004 - maart 2007 geen enkele melding door de politie is ontvangen.
d. Het tegendeel van onrechtmatige hinder blijkt bovendien uit de schriftelijke verklaringen die een groot aantal getuigen (patiënten) hebben afgelegd. Hieruit blijkt dat zij de honden zelden of nooit hoorden en dat geen sprake is geweest van stankoverlast. Als er over de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van deze personen twijfel bestaat, kunnen ze alsnog onder ede hun verklaringen afleggen. Verder hebben de honden gedurende de vier zomermaanden van de drie jaren voorafgaand aan het rechtbankvonnis voor het grootste deel elders op een zomerkamp verblijf gehouden.
e. Tijdens de descente hebben de honden niet geblaft of geluidsoverlast veroorzaakt, hoewel zich toen diverse vreemde personen in de kennel bevonden. Het is dan ook onaannemelijk dat de honden onrustig zijn of geluidsoverlast veroorzaken als [appellant] niet aanwezig is. De kennel wordt tweemaal per dag schoongemaakt. Het oordeel van de rechtbank dat de dierengeur in de zomer wel sterk zal zijn, wordt niet met feiten gestaafd en is onjuist.
f. De rechtbank is bij haar oordelen eraan voorbijgegaan dat [geïntimeerde] steeds heeft geweigerd op het voorstel van [appellant] in te gaan om over eventuele aanvullende maatregelen afspraken te maken en is het recht van [appellant] op levensvervulling gebagatelliseerd.
g. Het vonnis dient te worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] dienen alsnog te worden afgewezen. Bovendien dient [geïntimeerde] de kosten voor zijn rekening te nemen die [appellant] heeft moeten maken om zijn honden weg te halen teneinde aan het vonnis te voldoen, nader op te maken bij staat.
weren
7. [geïntimeerde] heeft tegenover de grieven, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
a. Het gaat hier om een relatief kleine stadstuin bij een woonhuis, bestemd om buiten te zitten en fietsen of tuinmeubelen te stallen. Het gebruik van de tuin als een professionele kennel is zeer ongebruikelijk en in strijd met deze bestemming. Het is van algemene bekendheid dat het houden van ongeveer vijftien poolhonden in een relatief kleine tuin overlast tot gevolg kan hebben. Honden blaffen, huilen, vechten, verharen, doen hun behoefte, krabben en ruiken. Het tot de orde roepen van de dieren en de geluiden die aan het houden van een professionele kennel kleven, veroorzaken eveneens overlast. De honden worden niet uitgelaten en doen hun behoefte in de tuin. Als ervan wordt uitgegaan dat de kennel tweemaal per dag wordt schoongemaakt, zoals [appellant] stelt, heeft dit tot gevolg dat de omwonenden evenzovele keren met de herrie van een hogedrukspuit worden geconfronteerd en met de lucht van schoonmaakmiddelen. Zomers kunnen omwonenden niet in hun tuin zitten vanwege de geur (stank) en herrie.
b. Voor de vraag of sprake is van een onrechtmatige hinder is het niet van betekenis dat de Dierenbescherming heeft geschreven dat de honden niet worden verwaarloosd. Het gaat hier om overlast ten opzichte van de eigenaren van naburige erven. Hierover doet de Dierenbescherming geen uitspraak. Uit het door [appellant] overgelegde politierapport blijkt dat [appellant] zich realiseert dat de honden voor overlast zorgen. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde verklaringen zijn nauwelijks relevant voor de vraag of er sprake is van onrechtmatige overlast ten opzichte van de buren. Het zijn verklaringen die voornamelijk van patiënten van [appellant] afkomstig zijn die in een afhankelijke relatie tot [appellant] staan. Bovendien komen de patiënten niet in de achtertuin. Alleen productie 10 is afkomstig van iemand die tot ongeveer vijf jaar geleden enkele huizen verder kantoor heeft gehouden en als dienstverlener een zakelijke relatie met [appellant] had. De beleving van iemand die kantoor houdt is verschillend van die van een omwonende.
c. Het belang van [appellant] bij het houden van honden is niet in geding. [appellant] oefent nog steeds zijn hobby uit, zij het niet meer in zijn achtertuin. [geïntimeerde] heeft niet geweigerd om nadere afspraken over de situatie te maken. Integendeel, hij heeft diverse vergeefse pogingen gedaan om tot afspraken met [appellant] hierover te komen.
d. De overlast die de honden veroorzaken is onaanvaardbaar en onrechtmatig. Bij dit oordeel is de rechtbank van de juiste maatstaf uitgegaan. De overlast blijkt uit de omstandigheden van het geval, uit de vele (schriftelijke) klachten, verklaringen van [appellant] zelf, constateringen door de rechtbank tijdens de descente en uit ervaringsregels en feiten van algemene bekendheid. Nader bewijs hiervan is daarom overbodig.
beoordeling grieven en weren
8. De eigenaar van een erf mag niet op een onrechtmatige wijze de eigenaren van andere erven hinder toebrengen, zoals door het verspreiden van rumoer en stank. Bij de beoordeling van de vraag of [appellant] in dit geval op een onrechtmatige wijze hinder aan [geïntimeerde] heeft toegebracht, is de rechtbank in 4.1 van de juiste maatstaf uitgegaan.
9. Niet iedere hinder die wordt ondervonden is onrechtmatig. [geïntimeerde] zal in een zekere mate door anderen veroorzaakte hinder moeten dulden. Of de tolerantiegrens in dit geval is overschreden, hangt voor een belangrijk deel af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en van de plaatselijke omstandigheden.
10. Terecht heeft [geïntimeerde] in dit verband erop gewezen dat het hier om een relatief kleine stadstuin gaat en dat het gebruik van een dergelijke tuin als kennel voor een relatief groot aantal honden van het ras Siberische Husky’s (poolhonden) niet overeenkomstig de bestemming van deze tuin en zeer ongebruikelijk is. In het algemeen kan op grond van feiten van algemene bekendheid en ervaringsregels ervan worden uitgegaan dat het gebruik van een tuin voor het houden van ongeveer vijftien poolhonden in een dergelijke situatie hinder bij de omwonenden zal veroorzaken van een zodanige omvang en op een zodanige wijze dat van degene die de hinder veroorzaakt, naar de regelen van het ongeschreven recht die in het maatschappelijk verkeer gelden, kan worden verlangd dat deze hiervan afziet.
11. [appellant] heeft in dit verband naar voren gebracht dat er geen sprake van een ondraaglijke of onrechtmatige hinder is en dat het bewijs hiervan door [geïntimeerde] moet worden geleverd. Terecht heeft [geïntimeerde] hiertegen aangevoerd dat de overlast uit de omstandigheden van het geval kan worden afgeleid en uit de vele schriftelijke verklaringen van partijen en van derden die door hem in het geding zijn gebracht en uit de ervaringsregels en feiten van algemene bekendheid, zodat nader bewijs hiervan niet nodig is.
12. Het hof onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat te dezen sprake is van een onrechtmatige hinder en neemt bij dit oordeel het volgende in aanmerking:
a. Of iemand hinder van de gedragingen van een ander ondervindt, is een subjectieve beleving. Gelet op de vele schriftelijke verklaringen die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht van de omwonenden en van derden die bij omwonenden op bezoek zijn geweest over door hen in dit geval ondervonden hinder, kan ervan worden uitgegaan dat in ieder geval, subjectief gezien, ernstige hinder wordt ervaren en deze breed wordt gedragen. Er is geen enkele aanwijzing dat er sprake is van een bijzondere overgevoeligheid bij een of meer omwonenden. Mede gelet voorts op hetgeen hierna wordt overwogen is er naar het oordeel van het hof te dezen sprake is van een onduldbare overlast, beoordeeld naar de door de rechtbank in 4.1 met juistheid gehanteerde maatstaven.
b. Ook uit de conclusie van antwoord van [appellant] in eerste aanleg en uit de verklaring die hij tijdens de descente heeft afgelegd dat de honden af en toe blaffen, janken of piepen en dat hij de honden niet de mond kan snoeren, volgt dat [appellant] vanaf in ieder geval 2002 van omwonenden geregeld klachten over overlast, van verschillende aard, in verband met het houden van de poolhonden in zijn achtertuin heeft ontvangen en dat omwonenden zich met het oog op deze klachten diverse malen tot de politie en dierenbescherming hebben gewend. Ondanks de maatregelen die [appellant] naar aanleiding van de door omwonenden geuite klachten heeft genomen, is hieraan geen einde gekomen.
c. De door [geïntimeerde] gestelde hinder wordt volgens hem voornamelijk veroorzaakt door stankoverlast en geluidsoverlast. Vast staat dat de vijftien honden in beginsel niet werden uitgelaten en dat zij hun behoeftes in de tuin deden. Urine en vooral vaste ontlasting (hondenpoep) verspreiden een onaangename geur, naar de ervaring leert. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij warmer weer ontlasting sterker gaat geuren. Het tweemaal per dag wegspuiten van ontlasting kan niet voorkomen dat – zeker bij warmer weer – de geuren in de loop van de dag gaan toenemen. Verder staat vast dat de rechtbank bij de descente – die in de winter plaatsvond – nog een “dierengeur” heeft geroken. Ook deze geur zal bij warmer weer sterker worden, naar de ervaring leert. Dit geldt temeer bij een relatief groot aantal honden die dicht op elkaar moeten leven.
d. Ook leert de ervaring dat vijftien honden bij elkaar in een relatief kleine ruimte de nodige rumoer veroorzaken in de vorm van blaffen, janken, piepen, tegen het hek springen, vechten en dergelijke. Het zou onnatuurlijk zijn als deze honden niet geregeld geluiden zouden voortbrengen. Nu de honden volgens de Dierenbescherming in een goede conditie verkeerden en meededen aan wedstrijden, moet worden aangenomen dat het om normale honden gaat die geen onnatuurlijk gedrag vertonen. Gelet op het relatief grote aantal honden in deze betrekkelijk kleine binnentuin, moet dit tot een zodanige productie van geluiden leiden dat deze, tezamen met de dagelijkse spuitbeurten met een hogedrukspuit, als een voor de omgeving onaanvaardbare en onrechtmatige geluidshinder valt aan te merken.
13. [geïntimeerde] heeft verder terecht naar voren gebracht dat het recht van [appellant] om honden te houden niet in geding is en dat [appellant] ook bij het door hem bestreden oordeel van de rechtbank de mogelijkheid blijft houden om zijn hobby of passie elders uit te oefenen. Het door de rechtbank uitgesproken verbod geldt alleen voor het houden van meer dan twee (pool)honden in de achtertuin van [appellant].
14. Uit voormelde rechtsoverwegingen vloeit voort dat de rechtbank het bestreden verbod terecht heeft uitgesproken en dat de hiertegen door [appellant] gerichte grieven moeten worden verworpen.
15. Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] nu het hof bij zijn beoordeling is uitgegaan van de inhoud van de door [appellant] door deze personen afgelegde en in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen over hun (subjectieve) ervaringen en belevingen. Voor het overige is het bewijsaanbod niet (voldoende concreet) toegelicht.
slotsom
16. De verwerping van de grieven brengt mee dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. [appellant] zal de kosten van het geding in hoger beroep hebben te dragen, nu hij in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
Het gerechtshof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.985;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan - de Sonnaville, M.L. Vierhout en R.F. Groos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2009 in het bijzijn van de griffier.