GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 november 2009
Zaaknummer : 200.029.175.01
Rekestnr. rechtbank : GZ VERZ 09-174
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. J.H. Beek te Capelle aan den IJssel,
het Openbaar Minsterie,
arrondissement [X], waarvoor in het
hoger beroep in de plaats treedt:
Ressortparket ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het openbaar ministerie.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 1],
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 2],
3. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 3],
4. [belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 4],
5. [belanghebbende 5],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 5],
6. Stichting DE ROTONDE,
kantoorhoudende te Rotterdam
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde mr. S. Klein te Rotterdam.
Als persoon wier verklaring met het oog op
de te nemen beslissing van belang kan zijn
wordt aangemerkt: mevrouw G.J. Krediet,
sociaal psychiatrisch verpleegkundige in dienst van
de GGD te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De rechthebbende is op 24 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 februari 2009 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
De bewindvoerder heeft op 17 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Het openbaar ministerie, heeft op 31 augustus 2009 een verweerschrift ingediend en heeft laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 9 september 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat, namens de bewindvoerder de gemachtigde, [belanghebbende 1], [belanghebbende 2], [belanghebbende 3], [belanghebbende 4] en [belanghebbende 5]. Tevens is gehoord: mevrouw G.J. Krediet. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en benoemd tot bewindvoerder de stichting Stichting De Rotonde, kantoorhoudende te Rotterdam aan de Goereesestraat 6.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de onderbewindstelling van de rechthebbende.
2. De rechthebbende verzoekt, naar het hof begrijpt voor zover het de onderbewindstelling betreft, om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek af te wijzen.
3. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal, stelt niet in de gelegenheid te zijn om de door de rechthebbende en belanghebbenden gestelde feiten en omstandigheden te toetsen en verwijst derhalve naar de hem ter beschikking gestelde informatie van mevrouw G.J. Krediet en de stichting Stichting De Rotonde. Voorts stelt deze vanwege zijn gebrek aan toetsingsmogelijkheden niet in staat te zijn om op basis daarvan een waardeoordeel over de onderliggende kwestie uit te spreken en refereert naar het oordeel van het hof.
4. De bewindvoerder bestrijdt het beroep
5. In haar eerste grief stelt de rechthebbende dat het procesrecht is geschonden door, ondanks het protest van de rechthebbende, zowel de mondelinge behandeling niet achter gesloten deuren te houden als een buitenstaander zoals de medewerkster van de GGD, mevrouw G.J. Krediet, ter terechtzitting toe te laten voor het toelichten van het verzoek. In haar tweede grief stelt de rechthebbende zich op het standpunt dat enige vorm van samenwerking tussen mevrouw G.J. Krediet en de kantonrechter onrechtmatig is. De rechthebbende stelt in haar derde grief dat zij nog bij de tijd is en dat het haar eigen keuze is om een gezamenlijke huishouding te voeren met haar dochter [belanghebbende 5] en kleindochter. In haar vierde grief stelt de rechthebbende dat zonder interventie van haar zoon [belanghebbende 4] er bij de mondelinge behandeling alleen sprake zou zijn geweest van een krediet van € 1.000,-- en een achterstand van vijf maanden premie zorgverzekering, wat niet getuigt van een dramatisch financieel wanbeheer, welk tot ingrijpen noopt. Voorts stelt de rechthebbende in haar vijfde grief dat zij goed in staat is om haar financiën te beheren, maar dat zij dit in vertrouwen overlaat aan haar dochter [belanghebbende 5], die dat in haar beleving goed doet. In haar zesde grief betoogt de rechthebbende dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de uitgestoken hand van de raadsman van de rechthebbende om de zaak te regelen door te bepalen dat de oplossing niet structureel zou zijn. In haar laatste, zevende, grief stelt de rechthebbende dat de rechtbank ten onrechte niet motiveert waarom de rechthebbende de zeggenschap over haar eigen spaartegoed van € 17.000,-- moet worden ontzegd, nu de rechthebbende ter terechtzitting meerdere malen heeft herhaald dat dit geld zal blijven staan voor haar begrafenis.
6. De bewindvoerder stelt dat de gronden van het bewind uitgebreid omschreven staan in de bestreden beschikking. Ter zake van de verwijten van de rechthebbende jegens de bewindvoerder stelt de bewindvoerder dat de rechthebbende zelf geen contact onderhoudt, maar dat de wensen om geld ter beschikking te krijgen afkomstig zijn van [belanghebbende 5], de dochter van de rechthebbende.
7. Het hof overweegt als volgt. Indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter een bewind, zoals bedoeld in artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, instellen over één of meer van zijn goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
8. Voor zover de rechthebbende in haar eerste twee grieven heeft bedoeld te betogen dat sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde falen deze grieven nu het toelaten van personen ter terechtzitting ter beoordeling aan de rechter is overgelaten. De rechthebbende heeft haar stelling dat er sprake is geweest van onrechtmatige samenwerking tussen mevrouw G.J. Krediet en de kantonrechter, onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
9. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek wordt voldaan en de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals hij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof is op basis van de overgelegde stukken, de verklaringen ter terechtzitting en de eigen waarneming van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke gesteldheid niet ten volle in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbende blijkt niet op de hoogte van haar huidige financiële positie. Zij liet voorafgaande aan het bewind de behartiging van haar financiële belangen volledig over aan haar dochter [belanghebbende 5]. Er ontstond een achterstand in de betaling van de premies voor de ziektekostenverzekering van betrokkene. Uit de verklaring van mevrouw Krediet blijkt dat voorafgaande aan het bewind sprake was van een zorgelijke situatie rond betrokkene. Zij was niet in staat in voldoende mate voor zich zelf op te komen en haar financiën op orde te houden. De betrokkenheid van haar raadsman tijdens de loop van deze procedure geeft onvoldoende waarborgen voor het verloop van zaken na afloop van de procedure. In haar directe omgeving was onvoldoende adequate hulp beschikbaar of werd niet toegelaten. Binnen de familie ontstonden conflicten. De grieven drie, vier, zes en zeven falen.
10. Omtrent de benoeming van de bewindvoerder overweegt het hof als volgt. Het is het hof gebleken dat tussen de familieleden over en weer wantrouwen bestaat over de wijze waarop de verschillende familieleden in het verleden de financiën van de rechthebbende hebben verzorgd en het vertrouwen dienaangaande voor de toekomst ontbreekt. Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof de vijfde grief van de rechthebbende voor zover deze ziet op de met dochter [belanghebbende 5] gemaakte afspraken over het voeren van de huishouding. Het hof acht het, gelet op de strijd tussen de familieleden, in het belang van de rechthebbende om een neutrale derde, buiten de familie, als bewindvoerder aan te wijzen. Naar het oordeel van het hof leveren de door de rechthebbende aangevoerde argumenten onvoldoende aanwijzing op dat de bewindvoerder het bewind op een onzorgvuldige of niet-respectvolle wijze jegens de rechthebbende heeft uitgeoefend of zou uitoefenen.
11. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Kamminga en Van Leuven, bijgestaan door mr. De Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2009.