GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 oktober 2009
Zaaknummer : 200.024.258/01
Rekestnr. rechtbank : 08-3981
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.Ch. Rombach te [woonplaats]
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.H. Samama te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 3 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 november 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 30 juni 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 17 juni 2009 en 14 augustus 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 21 augustus 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 11 september 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Partijen en hun advocaten hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 16 april 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen: [de minderjarige], geboren [in 1995] te [woonplaats], en [de minderjarige], geboren [in 2000] te [woonplaats] hierna: de minderjarigen, aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 270,- per maand per kind, welke verplichting voor de man is ingegaan op 22 mei 2007.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man - met wijziging van de beschikking van 16 april 2007 - om met ingang van 1 juni 2008 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op nihil te stellen, althans op een bedrag van maximaal € 152,78 per maand per kind, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook te noemen: kinderalimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de man alsnog toe te wijzen, althans zodanig te beslissen als het hof onder de gegeven omstandigheden juist zal achten. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
3. De man stelt dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de bij voornoemde beschikking vastgestelde kinderalimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De man betoogt dat zijn beschikbare draagkrachtruimte op een redelijke manier tussen zijn echtgenote en de twee minderjarigen verdeeld dient te worden. De man is van mening dat de rechtbank het belang van zijn huidige echtgenoot achterstelt bij die van de minderjarigen. De wet kent immers geen rangorde van alimentatiegerechtigden, aldus de man. Verder stelt de man dat zijn huidige partner een dagopleiding volgt en als gevolg daarvan niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en zodoende niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Voorts stelt de man dat zijn draagkracht is afgenomen doordat hij op 13 augustus 2007 in het huwelijk is getreden en dat hij dient te worden aangemerkt als een gehuwde met de toepasselijke bijstandsnorm en een draagkrachtpercentage van 45.
4. De vrouw is van mening dat de studie van de nieuwe partner van de man niet ten koste hoeft te gaan van de verplichtingen die de man heeft tegenover de minderjarigen.
5. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
6. In deze wet is een voorrangsregeling voor kinderalimentatie opgenomen. In artikel 1:400 lid 1 BW is - onder meer en voor zover hier van belang - bepaald dat, indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, zijn kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt, voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden hebben.
7. Partijen hebben zich ter zitting in hoger beroep uitgelaten over de toepasselijkheid van deze nieuwe wetgeving, waarbij zij hebben verklaard dat de nieuwe wetgeving per 1 maart 2009 van toepassing is, zodat het hof vanaf deze datum de voorrangsregeling zal toepassen en de draagkracht van de man zal beoordelen aan de hand van deze wetgeving. Het hof zal dientengevolge twee periodes onderscheiden: de periode tot 1 maart 2009 en na 1 maart 2009.
8. Ten aanzien van de eerste periode verenigt het hof zich, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof is van oordeel dat het huwelijk van de man met zijn partner in Marokko weliswaar een wijziging van omstandigheden is, doch geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW. Het enkele feit dat de man zijn leven met een nieuwe echtgenote, wonend in Marokko, en dit huwelijk tot een ongunstiger verhouding tussen inkomsten en uitgaven heeft geleid, is onvoldoende om de ten behoeve van de minderjarigen verschuldigde bijdrage op een lager bedrag te bepalen dan anders verschuldigd zou zijn. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het hof niet, althans onvoldoende, is gebleken dat zijn huidige echtgenote niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien; het volgen van een dagopleiding is daartoe onvoldoende. Uitgegaan moet daarom worden van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
9. Ten aanzien van de tweede periode is het hof van oordeel dat uit de wettelijke voorrangsregeling voortvloeit dat de vermindering van de draagkracht van de man door het aangaan van een nieuw huwelijk in beginsel niet tot een wijziging van zijn bestaande onderhoudsverplichting ten behoeve van zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk leidt. De man heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die thans tot een ander oordeel kunnen leiden. Evenmin is het hof anderszins van dergelijke feiten of omstandigheden gebleken.
10. Het vorenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking met aanvulling van gronden, dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Dijk en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2009.