GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 december 2009
Zaaknummer : 200.023.592.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-2528
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.M. van der Zwan te ‘s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.P.J.M. van Ruijven te Naaldwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 januari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 oktober 2008.
De vrouw heeft op 21 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 22 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 28 september 2009 een brief ingekomen.
Op 2 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige [sub 3] heeft schriftelijk zijn mening ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna ook: kinderalimentatie, kenbaar gemaakt.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover hier van belang, afgewezen het verzoek van de man de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[de minderjarige sub 1], hierna: [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1995 te [woonplaats] en
[de minderjarige sub 2], hierna: [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2000 te [woonplaats], met ingang van 1 mei 2008 op nihil te stellen, althans met ingang van die datum op een lager bedrag vast te stellen dan de huidige € 262,44 per maand per kind.
Voorts is afgewezen het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 1 maart 2008 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
[de minderjarige sub 3], hierna: [de minderjarige sub 3], geboren [in] 1992 te [woonplaats], zal dienen te betalen van € 262,44 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten of andere regelingen voor die minderjarigen kan of zal worden verleend.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage door de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3].
2. De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de man verschuldigde kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2008 op nihil te stellen, althans een zodanig bedrag niet zijnde een hoger bedrag dan de huidige alimentatie, en met ingang van een zodanige datum die het hof in goede justitie voorkomt.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het appel van de man af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
4. Zijdens de vrouw is bij voormelde brief van 28 september 2009 bezwaar gemaakt tegen het tijdstip van indiening van de stukken die zijdens de man op 22 september 2009 bij het hof zijn ingekomen. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat voormelde stukken binnen de daarvoor in het procesreglement gestelde termijn zijn binnengekomen. Tevens is de advocaat van de vrouw ter terechtzitting in staat gesteld op de stukken te reageren. Nu derhalve geen sprake is van strijd met de goede procesorde betrekt het hof deze stukken bij zijn beoordeling.
Zijdens de man is bezwaar gemaakt tegen de aan de pleitnotities van de vrouw gehechte draagkrachtberekening. Zoals ter terechtzitting aan partijen is meegedeeld, is het hof van oordeel dat de draagkrachtberekening een gemakkelijk te doorgronden stuk is waarop het hof acht zal slaan.
5. De man heeft ter terechtzitting zijn eerste twee grieven die - kort gezegd - ertoe strekken dat de vrouw een eigen aandeel in de kosten van de minderjarige kinderen van partijen zou moeten voldoen, ingetrokken. Deze grieven behoeven derhalve geen verdere bespreking.
6. De man klaagt in zijn derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er aan zijn zijde sprake is van gewijzigde omstandigheden welke niet reeds bij de behandeling bij het hof te ’s-Gravenhage op 26 augustus 2008 bekend waren en in die zin geen nieuwe feiten en omstandigheden betreffen. Volgens de man genereert hij aanzienlijk minder inkomen dan ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant. Hij voert daartoe onder meer aan dat de inkomsten uit zijn taxionderneming achter zijn gebleven, hetgeen te wijten is aan de moeilijke situatie waarin de taxibranche zich al enige tijd bevindt, niet in de laatste plaats vanwege de financiële crisis. De man stelt tevens dat de inkomsten uit zijn baan bij de gemeente buiten beschouwing dienen te blijven nu de man feitelijk deze inkomsten niet langer heeft.
7. De vrouw stelt dat de man geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd of aangetoond sedert het hof in deze kwestie eerder een beslissing heeft genomen. Zo de man in zijn beroepschrift beoogt te stellen dat hij zijn baan bij de gemeente heeft opgegeven, hetgeen de vrouw onwaarschijnlijk lijkt, is de vrouw van mening dat hij dit heeft gedaan met het enkele doel om onder zijn alimentatieverplichtingen uit te komen.
8. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat de man thans nog steeds een inkomen bij de gemeente genereert. Volgens zijn verklaring heeft hij slechts zijn ontslag aangevraagd. Het hof is voorts van oordeel dat de man op geen enkele wijze aangeeft wat de exacte wijziging van zijn inkomen is geweest ten opzichte van het tijdstip waarop de alimentatie is bepaald. Ter terechtzitting is de man voorgehouden dat hij in 2007 ruim € 99.000,- aan zijn onderneming heeft onttrokken. De man heeft hier geen verklaring voor kunnen geven. De man heeft over 2008 wel een verdichte balans ingebracht, maar heeft hierop desgevraagd geen toelichting kunnen geven. De man heeft verzuimd de aangifte en aanslag Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen 2008 in het geding te brengen, zodat het hof niet kan controleren of de op de verdichte balans vermelde gegevens ook daadwerkelijk kloppen. Het hof heeft voorts moeten vaststellen dat de man een hypothecaire geldlening heeft afgesloten ten bedrage van € 390.000,-, waarvan de maandelijkse lasten € 1.917,19 bedragen. Het hebben van een dergelijke hoge lening in samenhang met het door de man gestelde inkomen is naar het oordeel van het hof onverklaarbaar en onbegrijpelijk.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof zich door de man onvoldoende voorgelicht over zijn inkomen. Voorts geeft de man noch in de toelichting op zijn grief noch ter terechtzitting aan met welk bedrag zijn inkomen is gedaald. Dit alles leidt tot de conclusie dat de grief van de man faalt. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
9. In zijn vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij zich ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant onvoldoende heeft gerealiseerd wat de gevolgen en/of de impact van het convenant zou zijn. De man stelt dat hij het convenant heeft getekend in de later onjuist gebleken veronderstelling dat de relatie nog hersteld zou kunnen worden. De man voert tevens aan dat hij ten tijde van de ondertekening van het convenant zich onvoldoende bewust is geweest van het beslag dat het tussen partijen afgesproken co-ouderschap op zijn (werk)tijd zou leggen. De man stelt ten slotte in verband met het co-ouderschap hogere en andere lasten te hebben dan waarmee in het convenant rekening is gehouden. De vrouw bestrijdt het door de man gestelde.
10. Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat hij niet wist wat hij tekende, hetgeen door de vrouw wordt bestreden. Nu de man in zijn petitum geen consequenties verbindt aan zijn grief, kan deze niet slagen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd. Het hof beschouwt het beroep van de advocaat van de man ter terechtzitting op artikel 6:258 BW als tardief.
11. De vrouw heeft in hoger beroep onweersproken gesteld dat [de minderjarige sub 1] thans zijn hoofdverblijf heeft bij de man. Gelet op artikel 3.4 van het convenant behoeft de man alleen bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die bij de vrouw hun hoofdverblijf hebben. De man heeft derhalve geen belang meer bij zijn verzoek voor zover dit mede ziet op de kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige sub 1].
12. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Labohm en Mulder, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2009.