ECLI:NL:GHSGR:2009:BL2824

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.556.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De moeder van de kinderen had hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter van 20 juli 2009, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. De moeder betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en voerde aan dat er geen reële dreiging voor de kinderen was en dat zij zelf belangrijke stappen had gezet om de situatie te verbeteren. De raad voor de kinderbescherming, die het verzoek tot ondertoezichtstelling had ingediend, stelde dat de omstandigheden, waaronder schulden en de illegale verblijfsstatus van de man, een bedreiging vormden voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof oordeelde dat de raad onvoldoende had aangetoond dat de noodzakelijke hulpverlening in een vrijwillig kader had gefaald en dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was. Het hof vernietigde daarom de bestreden beschikking en wees het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 december 2009
Zaaknummer : 200.044.556/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-1700
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Kamphuis, te Leiden,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 22 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 juli 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
De raad heeft op 5 november 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 29 oktober 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 25 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad: de heer R.C. van der Touw. Jeugdzorg en de man zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitaantekeningen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de na te noemen minderjarigen van 20 juli 2009 tot 20 januari 2010 onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. In zoverre is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voor het overige is de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige aangehouden tot de terechtzitting van de kinderrechter van 19 januari 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling voor de periode van 20 juli 2009 tot 20 januari 2010 van de minderjarigen:
- [naam kind 1], geboren [in 2005] te [geboorteplaats], hierna: [kind 1], en
- [naam kind 2], geboren [in 2007] te [geboorteplaats], hierna: [kind 2], hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen. De moeder oefent het ouderlijk gezag over de kinderen alleen uit. De man heeft de kinderen niet erkend. De kinderen verblijven feitelijk bij de man en de moeder.
2. De moeder verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, naar zij ter terechtzitting van het hof heeft verklaard, het verzoek van de raad af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder stelt dat het verzoek van de raad en de beslissing van de rechtbank onvoldoende zijn gemotiveerd en ondeugdelijk zijn onderbouwd. Zij stelt dat uit het verzoek van de raad en uit de beslissing van de rechtbank niet overtuigend naar voren komt dat er sprake is van een reële dreiging voor de ondergang van de kinderen. Evenmin is aangetoond dat en welke andere en/of eerdere middelen hebben gefaald en/of zullen falen. De moeder heeft zelf belangrijke initiatieven genomen die moeten leiden tot een verbetering in haar situatie en die van de kinderen. De moeder stelt voorts dat de rechtbank bij haar beslissing ten onrechte heeft overwogen dat de aanwezigheid van schulden en de illegale verblijfsstatus van de man mede een grond oplevert voor ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
5. De raad bestrijdt het beroep van de moeder. De raad stelt dat de door de moeder genoemde schulden en de illegale verblijfsstatus van de man in de raadsrapportage zijn aangemerkt als veroorzakende en in stand houdende factoren van de kindproblematiek. Deze factoren maken dat de draaglast in verhouding tot de draagkracht van de ouders toeneemt, hetgeen de raad een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen acht. De raad stelt voorts dat vrijwillige hulp door meerdere oorzaken, onder andere gelegen bij de moeder en de situatie thuis, is gestagneerd, hetgeen, in combinatie met het voorgaande een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Voorts stelt de raad dat een gezinsvoogd ervoor kan (blijven) zorgen dat beslissingen kunnen worden genomen in het belang van de kinderen en voor onderzoek of de ingezette hulp voldoende is. Tenslotte stelt de raad zich te hebben ingezet het raadsonderzoek zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven, te weten conform het kwaliteitskader van de raad.
6. Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling slechts kan worden uitgesproken indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 BW, aanwezig zijn. Bij zijn beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken of de kinderen bij het uitblijven of beëindigen van de ondertoezichtstelling zodanig zullen opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden of wordt bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Het hof overweegt als volgt. In het aan het inleidend verzoek ten grondslag gelegde rapport betreffende onderzoek naar de opvoedingssituatie van de kinderen heeft de raad gesteld dat hulpverlening in de vorm van ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is om de continuïteit van de hulpverlening te kunnen garanderen en de hulpverlening te coördineren. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat hulpverlening die noodzakelijk is ter afwending van de door de raad bij zijn onderzoek op grond van feiten en omstandigheden vastgestelde bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen in vrijwillig kader heeft gefaald of naar thans is te voorzien, zal falen. Ofschoon in 2008 bij enkele instanties zorgen over het gezin zijn ontstaan, concludeert de raad uit het eigen onderzoek immers dat de moeder leerbaar is op het gebied van opvoeding van de kinderen wanneer het contact met de hulpverlener goed is. Dat de met instemming van de moeder bestaande hulpverlening van ActiVite en De Binnenvest door deze instellingen eenzijdig is beëindigd uit beduchtheid voor de veiligheid van hun medewerker, leidt niet tot een ander oordeel, nu de moeder kennelijk part noch deel heeft aan de bij die instellingen kennelijk bestaande vrees voor een van haar – niet tot het gezin behorende – familieleden en gesteld noch gebleken is dat de moeder het in haar macht heeft die vrees geheel of gedeeltelijk weg te nemen. Dat het de raad, zoals van zijn zijde ter terechtzitting is betoogd, in het belang van de kinderen gewenst voorkomt de hulpverlening aan het gezin van een gedwongen kader te voorzien, is, gegeven de inbreuk die een ondertoezichtstelling naar haar aard op de ouderlijke gezagsuitoefening vormt, onvoldoende. Het hof is dan ook van oordeel dat hetgeen de raad ter onderbouwing van zijn inleidend verzoek heeft aangevoerd, voor de uitgesproken ondertoezichtstelling onvoldoende grond biedt. Voor een andersluidend oordeel op grond van tijdens de ondertoezichtstelling aan het licht gekomen feiten of omstandigheden bestaat geen aanleiding, nu van de zijde van de raad over het verloop van de ondertoezichtstelling geen informatie kon worden verschaft en Jeugdzorg ter terechtzitting niet is verschenen.
8. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen: [naam kind 1], geboren [in 2005] te [geboorteplaats], en [naam kind 2], geboren [in 2007] te [geboorteplaats], af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Dijk en Bouritius, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2009.