GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 januari 2010
Zaaknummer : 200.035.211/01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 09-61
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. A.K. Ramdas, thans mr. R. Moghni te Rotterdam,
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende I],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. A.K. Ramdas, thans mr. R. Moghni te Rotterdam; en
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 28 april 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 februari 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Bij brief van 23 juli 2009 heeft Jeugdzorg medegedeeld geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het indienen van een verweerschrift. Desondanks heeft Jeugdzorg op 12 oktober 2009 een schriftelijke reactie gegeven.
De vader heeft op 29 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 20 augustus 2009 de rapportages van 28 oktober 2008 en 6 januari 2009 aan het hof doen toekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 9 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 14 oktober 2009 is de mondelinge behandeling aangevangen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. [Minderjarige II], nagenoemd, is in raadkamer gehoord. De mondelinge behandeling is aangehouden om de voormalig advocaat van de moeder in de gelegenheid te stellen een tolk te regelen.
De op 2 december 2009 geplande voortgezette mondelinge behandeling is niet doorgegaan nu de voormalig advocaat van de moeder er niet in was geslaagd een tolk te regelen.
Van de zijde van de moeder is op 22 december 2009 bij het hof een aanvullend stuk ingekomen
Op 23 december 2009 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat en vergezeld van de heer A. Dahmani, beëdigd tolk in de Marokkaanse taal. Namens de raad verscheen de heer Dors en namens Jeugdzorg mevrouw J. Fase en mevrouw M.C. Kensenhuis (teammanager). De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de ouders onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, [minderjarige I], geboren [op geboortedatum in] 1991 te [geboorteplaats], hierna: [minderjarige I], onder toezicht gesteld tot 26 mei 2009. Voorts zijn [minderjarige II], geboren [op geboortedatum in] 1993 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige II], [minderjarige III], geboren [op geboortedatum in] 1998 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige III], en [minderjarige IV] geboren [op geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige IV], onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg. Het meer of anders verzocht is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de minderjarigen op te heffen en de raad te veroordelen in de kosten van dit geding (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
3. Ter onderbouwing van het beroep voert de moeder het navolgende aan. Zij betwist dat er sprake is van een zodanig opgroeien van de minderjarigen dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Hoewel de moeder erkent dat er binnen het gezin conflicten bestaan, nopen deze conflicten volgens haar geenszins tot een ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De moeder verwijst naar het overgelegde plan van aanpak van Flexus Jeugdplein d.d. 15 oktober 2009 waaruit blijkt dat de minderjarigen geen problemen hebben. Ook betwist zij het gestelde huiselijk geweld. Volgens de moeder is er sprake geweest van twee incidenten en is er geen sprake van stelselmatige mishandeling. De moeder is voorts van mening dat het rapport raadsonderzoek strafzaken d.d. 28 oktober 2008 gebaseerd is op overwegend insinuerende beschouwingen en op geen enkele wijze wordt gestaafd door objectieve feiten en omstandigheden. In haar beroepschrift betoogt de moeder dat er alleen wat betreft [minderjarige II] sprake kan zijn van een bedreiging van zijn zedelijke en geestelijke belangen.
4. De raad heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betoogt dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling van de minderjarigen wel degelijk aanwezig zijn. Zo is het zorgelijk dat er sprake is van huiselijk geweld, terwijl die zorgen niet worden onderkend door de ouders. Voorts staan de ouders niet open voor de geboden hulpverlening.
5. De vader schaart zich in zijn verweerschrift achter het standpunt van de moeder.
6. Jeugdzorg is van mening dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen gehandhaafd dient te blijven gezien het ontkennen van het huiselijk geweld, het gebrek aan kennis over de schade welke het huiselijk geweld met zich meebrengt in de ontwikkeling van de minderjarigen en het falen van begeleiding in het vrijwillig kader. Jeugdzorg betoogt dat er behoefte is aan een intensieve opvoedingsondersteuning, die onder meer kan bestaan uit hulpverlening ten aanzien van de (verwerking van) huiselijk geweld. Daarbij acht Jeugdzorg het in het belang van [minderjarige IV] en [minderjarige III] dat de ouders deelnemen aan de cursus ‘Let op de kleintjes’. Met het behouden van de ondertoezichtstelling kan de ontwikkeling van de minderjarigen in de gaten worden gehouden, aldus Jeugdzorg.
7. Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling slechts kan worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn. Bij de beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken of de minderjarigen bij het uitblijven of beëindigen van de ondertoezichtstelling zodanig zullen opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
8. Ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [minderjarige I] overweegt het hof als volgt. Bij de bestreden beschikking is [minderjarige I] onder toezicht gesteld tot 26 mei 2009, de dag waarop zij meerderjarig is geworden. De geldigheidstermijn van de ondertoezichtstelling is, gelet op de periode waarvoor zij is verleend, inmiddels verlopen. De moeder heeft derhalve geen belang meer bij haar hoger beroep voor wat betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige I] en zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek. Dat de moeder, zoals zij ter terechtzitting heeft aangegeven, de uitspraak van het hof wil gebruiken voor een eventueel in te dienen verzoek tot schadevergoeding, acht het hof onvoldoende als grond voor een uitzondering op de niet-ontvankelijkheid.
9. Het hof overweegt dat uit de stukken voldoende is gebleken dat er ernstige zorgen bestaan met betrekking tot de ontwikkeling van [minderjarige II]. Zo is de minderjarige verschillende keren in aanraking gekomen met politie en justitie, onder meer in verband met het handelen in verdovende middelen, mishandeling en diefstal. Uit het psychologisch pro justitia onderzoek d.d. 27 juli 2009 blijkt voorts dat de minderjarige de neiging heeft sociaal wenselijk gedrag te vertonen, zijn eigen problemen bagatelliseert en daarbij een antisociale persoonlijkheidsstoornis dreigt te ontwikkelen. Het hof acht voldoende aannemelijk gemaakt dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet tot een positief resultaat heeft geleid en zal leiden, en is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de minderjarige bij het beëindigen van de ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd. Daarmee wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking zal derhalve in zoverre worden bekrachtigd.
10. Met betrekking tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige III] overweegt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat [minderjarige III] zich over het algemeen goed ontwikkelt. Echter, er bestaan zorgen met betrekking tot zijn agressiviteit en dominante gedrag, die door de (voormalig) leerkracht van [minderjarige III] worden onderschreven. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de ouders de genoemde zorgen niet erkennen waardoor het risico bestaat dat zij het gedrag van [minderjarige III] onvoldoende corrigeren. Onder deze omstandigheden acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de minderjarige bij het beëindigen van de ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd. Medebepalend daarbij zijn de vermoedens van huiselijk geweld, in welk kader het hof het van belang acht dat de ouders deelnemen aan de cursus ‘Let op de kleintjes’. Het hof is gebleken dat de ouders niet open staan voor deelname aan deze cursus zodat ook hier de tussenkomst van Jeugdzorg noodzakelijk is. Gelet op het voorgaande wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd voor zover het de ondertoezichtstelling van [minderjarige III] betreft.
11. Wat betreft [minderjarige IV] acht het hof onvoldoende aannemelijk dat zij wordt bedreigd in haar zedelijke of geestelijke belangen dan wel haar gezondheid. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard dat er met betrekking tot [minderjarige IV] weinig zorgen bestaan. [minderjarige IV] komt leeftijdsadequaat over, spreekt Nederlands en doet goed haar best op school. Het hof is gebleken dat de grond voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige IV] is gelegen in de deelname van de ouders aan de cursus ‘Let op de kleintjes’. Het hof is van oordeel dat deze deelname reeds gewaarborgd is door de ondertoezichtstelling van [minderjarige III]. Nu het hof niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden die een aanleiding vormen de ondertoezichtstelling van [minderjarige IV] te bekrachtigen, wordt met betrekking tot [minderjarige IV] thans niet voldaan aan de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling. Het hof zal derhalve de ondertoezichtstelling van [minderjarige IV] met ingang van de datum van deze beschikking opheffen.
12. Daargelaten dat de moeder haar verzoek tot veroordeling van de raad in de kosten van het hoger beroep niet heeft onderbouwd, ziet het hof hier geen reden toe en zal het hof het daartoe strekkende verzoek van de moeder afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [minderjarige I], geboren [op geboortedatum in] 1991 te [geboorteplaats];
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [minderjarige II], geboren [op geboortedatum in] 1993 te [geboorteplaats], en [minderjarige III], geboren [op geboortedatum in] 1998 te [geboorteplaats];
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij uitgesproken duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige IV], geboren [op geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft met ingang van de datum van deze beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige IV] op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Dijk en Punselie, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2010.