GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 januari 2010
Zaaknummer : 200.022.488/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-57
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. van Londen te Rotterdam,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in eerste aanleg,
hierna te noemen: de moeder,
2. Mr. R.E. Tergau,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator
en wettelijke vertegenwoordiger van
de hierna te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 18 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 september 2008 van de rechtbank Rotterdam.
Van de zijde van de man is bij het hof op 9 april 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 16 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder. Het openbaar ministerie heeft schriftelijk meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige: [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) door de man en is het verzoek van de minderjarige om vernietiging van de erkenning afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de man.
2. De man verzoekt bij beschikking in hoger beroep, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de bestreden beschikking, en alsnog - opnieuw rechtdoende - te beslissen dat op grond van het vorenstaande (het hof begrijpt: het in het beroepschrift gestelde) het verzoek van of namens de minderjarige, strekkende tot vernietiging van de erkenning, toe te wijzen.
3. Het hof merkt de man aan als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv., zodat hij in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
4. Op grond van het appel en de grieven van de man ligt uitsluitend het verzoek dat namens de minderjarige in eerste aanleg is gedaan, ter beoordeling voor. De moeder is in eerste aanleg in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard, waartegen niet is gegriefd.
5. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het belang van de - in casu zeer jeugdige - minderjarige met zich meebrengt dat niet dient te worden beslist voordat de minderjarige zelf zich een weloverwogen oordeel kan vormen over het verzoek. Volgens de man weet de minderjarige niet beter dan dat hij wordt opgevoed door zijn moeder, zodat het wachten op het bereiken van zijn meerderjarigheid onnodig is en in strijd met de wens van alle betrokkenen.
In zijn tweede grief stelt de man - kort gezegd - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mogelijkheid voor de minderjarige om zelf op een later tijdstip ervoor te kiezen een met de biologische werkelijkheid strijdige juridische situatie te wijzigen, rechtvaardigt dat zijn juridische status op dit moment niet in overeenstemming is met de biologische werkelijkheid, waarbij de rechtbank in overweging heeft genomen de omstandigheid dat de moeder en de man bewust hebben gekozen voor de erkenning van de minderjarige en dat de minderjarige na de vernietiging van de erkenning geen juridische vader zou hebben of naar verwachting binnen afzienbare termijn zou krijgen. Volgens de man verzet het belang van de minderjarige zich juist ertegen dat de juridische band met de man blijft voortbestaan, aangezien de juridische werkelijkheid niet aansluit bij de fysieke, sociale en maatschappelijke werkelijkheid van de minderjarige. De man wijst er voorts op dat hij als niet met gezag belaste ouder vanwege nieuwe wetgeving verplicht zou zijn omgang met de minderjarige te hebben, hetgeen de minderjarige noch de man wensen.
In zijn derde en laatste grief stelt de man dat de rechtbank uitsluitend acht lijkt te slaan op de financiële zekerheid voor de minderjarige en het eventueel ontbreken daarvan bij toewijzing van het verzoek tot vernietiging van de erkenning. Volgens de man speelt het criterium van financiële zekerheid geen rol bij de beoordeling van de erkenning of de vernietiging daarvan.
6. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich aansluit bij het door de man gestelde. Zij heeft voorts verklaard dat zij afziet van enige financiële bijdrage van de man ten behoeve van de minderjarige, aangezien zij in haar eigen onderhoud en dat van haar gezin kan voorzien. De moeder heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat de minderjarige geen behoefte heeft aan contact met de man, omdat de samenwoning met de man destijds maar ongeveer een jaar heeft geduurd. Ten slotte heeft de moeder nog verklaard dat de minderjarige haar achternaam wenst te dragen in plaats van die van de man, alsmede dat de minderjarige op eigen initiatief haar achternaam al gebruikt.
7. De bijzondere curator heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn standpunt in eerste aanleg handhaaft. Dit standpunt houdt onder meer in dat de wettelijke gronden voor vernietiging zich in casu niet voordoen, alsmede dat het belang van de minderjarige ligt in het voortbestaan van de juridische band met de man, met name nu geen juridische band met de biologische vader zal ontstaan, zodat het verzoek tot vernietiging van de erkenning door de man dient te worden afgewezen. De bijzondere curator heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat zijn standpunt destijds ook is ingegeven ter waarborging van financiële zekerheid voor de minderjarige. De bijzondere curator heeft hierbij erkend dat dit geen wettelijk criterium is. De bijzondere curator heeft voorts desgevraagd ter terechtzitting verklaard na de procedure bij de rechtbank geen contact meer met de minderjarige te hebben gehad. Volgens de bijzondere curator hebben zich sedert de uitspraak van de rechtbank geen nieuwe omstandigheden voorgedaan.
8. Het hof is van oordeel dat de grieven van de man slagen en overweegt hieromtrent als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat de minderjarige de naam van zijn moeder in plaats van die van de man wenst te dragen. Tevens is gebleken dat er geen contact meer plaatsvindt tussen de minderjarige en de man, alsmede dat de minderjarige daaraan ook geen behoefte heeft. De moeder heeft verklaard dat zij sedert ongeveer anderhalf jaar een nieuwe partner heeft, bij wie zij met haar kinderen, waaronder de minderjarige, woont. Zij heeft tevens verklaard financieel zeer wel in staat te zijn de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Ter terechtzitting is onweersproken gesteld dat de erkenning destijds heeft plaatsgevonden ter bescherming van de minderjarige, namelijk teneinde te voorkomen dat de minderjarige onverhoopt door zijn biologische vader mee naar [zijn land] zou worden genomen indien de moeder iets zou overkomen. Nu volgens mededeling van de moeder de biologische vader van de minderjarige inmiddels is overleden, is die dreiging weggenomen. Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de minderjarige geen belang heeft en zal hebben bij de erkenning door de man, zodat deze erkenning dient te worden vernietigd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de inhoud van het verzoek van de minderjarige als zodanig niet door de bijzondere curator wordt weersproken. In de belangenafweging kiest de curator ervoor het verzoek af te wijzen, maar het hof is van oordeel dat - gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval zoals hierboven beschreven - het verzoek kan worden toegewezen. Het hof neemt tevens in aanmerking de overweging van het Openbaar Ministerie in eerste aanleg: ‘(...) Het openbaar ministerie van mening is dat afgevraagd moet worden of de erkenning in het belang van het kind is nu de relaties tussen het kind en de man van korte duur is geweest en er voor het kind thans weinig valt te verwachten van de man nu er geen contact meer tussen hen bestaat’. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige niets heeft te verwachten van de man.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
vernietigt de erkenning van de minderjarige door de man;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en voor zover daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [X].
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010.