GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 februari 2010
Zaaknummers : 200.034.122.01 en 200.048.053.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7764
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson te 's-Gravenhage,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.E. Calis te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 mei 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 maart 2009 van de rechtbank 's-Gravenhage, verbeterd bij beschikking van 7 juli 2009.
De man heeft op 29 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 21 juli 2009 en op 9 november 2009 aanvullende stukken ingekomen. Tevens is op 20 november 2009 een brief ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 17 november 2009 aanvullende stukken ingekomen, als mede op 16 november 2009 een brief.
Op 20 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vrouw strekkende tot bepaling dat de man met ingang van 1 mei 2008 dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 600,-per maand, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van het tussen partijen gesloten convenant of dit tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dan wel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor het onder 1.1 van het convenant opgenomen beding dat partijen na de ontbinding van hun huwelijk de één tegenover de ander niet tot betaling van een alimentatie gehouden zal zijn, dient te worden gewijzigd.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 600,- per maand met ingang van 30 september 2008 (datum van indiening van het inleidend verzoek), alsmede tot betaling aan haar van de waarde van de in grief V vermelde polis van € 6.616,41.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het beroep van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen,
en voorts, in incidenteel beroep,
de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding waarbij de daadwerkelijk gemaakte kosten van de man ter zake de rechtsbijstand van zijn raadsvrouwe en de griffierechten worden vergoed in eerste aanleg en in hoger beroep, althans een deel daarvan, althans een zodanige vergoeding als het hof in goede justitie vermeent te behoren, en de bestreden beschikking te bekrachtigen in zoverre dat het verzoek tot vaststelling alimentatie van de vrouw wordt afgewezen.
4. De man heeft bij voormelde brief van 16 november 2009 bezwaar gemaakt tegen de inhoudelijke reactie bij brief met bijlagen van 9 november 2009 van de zijde van de vrouw op zijn verweerschrift. Het hof heeft hieromtrent beslist dat voormelde brief met bijlagen zijdens de vrouw in de beoordeling zal worden betrokken, onder toekenning aan de man van meer spreektijd ter terechtzitting om op het in deze stukken gestelde te reageren.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
5. De vrouw is thans van mening dat het echtscheidingsconvenant van partijen tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de vrouw die voor de man kenbaar waren. Volgens de vrouw hebben partijen met het convenant beoogd dat de vrouw en haar zoon in de voormalige echtelijke woning zouden kunnen blijven wonen. Dit vanwege de medische problemen van de vrouw, die een herseninfarct heeft gehad en haar zoon, die lijdt aan ADHD. De vrouw stelt dat zij mede in het belang van een goede verstandhouding onvoldoende prioriteit aan haar financiële belangen heeft gegeven ten tijde van het uiteengaan van partijen. De man was van deze belangen volledig op de hoogte en heeft in dezen een zorgplicht, aldus de vrouw.
6. De man stelt dat er voor de vrouw en haar zoon geen (medische) noodzaak bestaat in de woning te blijven wonen en dat de vrouw het feit dat zij onmogelijk kan verhuizen niet onderbouwt. Volgens de man is bij het sluiten van het convenant bewust met de financiële positie van de vrouw rekening gehouden en is aldus voldaan aan zijn zorgplicht, mocht deze bestaan.
7. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in het convenant bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. De vrouw heeft niet weersproken dat partijen ten tijde van de echtscheiding gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over de onderhoudsbijdrage. Zij zijn bijgestaan door een advocaat die hen heeft geadviseerd op basis van hun financiële gegevens. Het was de vrouw ook toen al genoegzaam bekend dat het moeilijk zou zijn om in de gezamenlijke woning te blijven wonen. De vrouw heeft er niettemin voor gekozen dat wel te doen.
8. Niet aannemelijk is dat er na het tot stand komen van het convenant een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de man, in het licht van de huidige omstandigheden, naar redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van het convenant niet mag verwachten. De bijzondere omstandigheden waarop de vrouw zich thans in het kader van haar verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage beroept, bestonden ten tijde van het convenant ook al. Daaraan doet niet af dat zij de gevolgen van haar handelen niet goed heeft kunnen overzien. In dat geval lag het temeer op haar weg om over de financiering van de woning en de overeen te komen onderhoudsbijdrage deskundig advies in te winnen alvorens een overeenkomst aan te gaan. De aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel.
9. Nu er geen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven, blijft de in het echtscheidingsconvenant vastgelegde bepaling omtrent het nihilbeding in stand. De eerste vier grieven van de vrouw treffen derhalve geen doel.
10. De vrouw heeft haar vijfde grief inhoudende dat de beleggingspolis met nummer [nummer] nog tussen partijen moet worden verdeeld, ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking behoeft.
Wijziging van omstandigheden
11. De vrouw heeft ter terechtzitting een nieuwe grief opgeworpen inhoudende dat de man vanwege een promotie thans een aanzienlijk hoger inkomen geniet dat tijdens de echtscheidingsprocedure. Volgens de vrouw is de draagkracht van de man derhalve toegenomen zodat zij aanspraak had kunnen maken op een bijdrage in haar levensonderhoud. De man heeft ter terechtzitting bezwaar gemaakt tegen deze nieuwe grief.
12. In lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad laat het hof voormelde grief van de vrouw toe en overweegt hieromtrent als volgt. Geen der partijen geeft aan van welke wettelijke maatstaf is uitgegaan bij het overeenkomen van het nihilbeding. De vrouw bestrijdt voorts niet de door de man overgelegde nieuwe draagkrachtberekening met 'jusvergelijking', waaruit volgens de man blijkt dat de draagkracht van de vrouw zelfs hoger is dan die van de man. Tevens is ter terechtzitting onweersproken gebleken dat de inkomensstijging van de man samenhangt met een binnen zijn militaire dienstverband gebruikelijke bevordering waarnaar iedere drie jaar gesolliciteerd dient te worden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
13. Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, is het hof van oordeel dat de rechtbank juist en op goede gronden heeft geoordeeld. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel nopen. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
14. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding, zoals door de man in incidenteel appel verzocht, en zal het verzoek daartoe derhalve afwijzen. Gelet hierop behoeft het bezwaar dat zijdens de advocaat van de vrouw tegen de aan de pleitnotities van de man gehechte declaraties van de advocaat van de man is gemaakt, geen nadere bespreking.
15. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Dijk en Punselie, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2010.