ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3627

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.143.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen DNA-onderzoek en kosten deskundigenbericht in vaderschapskwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een DNA-onderzoek werd bevolen om vast te stellen of de man de biologische vader is van de minderjarige. De man, die in hoger beroep is gekomen, betwist de noodzaak van het DNA-onderzoek en de kosten die aan het deskundigenbericht zijn verbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat DNA-onderzoek zou plaatsvinden, maar de man stelt dat hij al erkend heeft de biologische vader te zijn en dat er geen betwisting van deze status is door de moeder of de heer [naam].

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2010 zijn de man en zijn advocaat, alsook de bijzondere curator, verschenen. De moeder en de minderjarige zijn niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De bijzondere curator heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de eerste aanleg in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor het DNA-onderzoek, aangezien het biologisch vaderschap reeds vaststond.

Het hof heeft geoordeeld dat de man ten onrechte is veroordeeld in de kosten van het deskundigenbericht, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de kosten. De kosten van het deskundigenbericht zullen door de griffier worden betaald en ten laste van de Rijkskas komen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het overige verzoek in hoger beroep afgewezen. De uitspraak is gedaan door mrs. van Nievelt, van Dijk en Punselie, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 april 2010
Zaaknummer : 200.027.143/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-2653
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.K.J. Plaisier te Rotterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
[de minderjarige], voorheen: [de minderjarige],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de minderjarige],
3. mr. R.A.F. Jansen,
advocaat te Rotterdam,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de destijds nog minderjarige [de minderjarige],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 27 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 september 2008 van de rechtbank Rotterdam (verder: de tussenbeschikking) en een beschikking van 14 januari 2009 van de rechtbank Rotterdam (verder: de eindbeschikking).
Van de zijde van de bijzondere curator is bij het hof op 21 augustus 2009 een brief ingekomen, waarin deze mededeelt geen aanleiding te zien om een verweerschrift in te dienen en zich refereert aan het oordeel van het hof.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 augustus 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de bijzondere curator. De moeder en [de minderjarige] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking en de eindbeschikking.
Bij de tussenbeschikking is onder meer bepaald dat DNA-onderzoek wordt verricht ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van [de minderjarige] kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid en dat partijen hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen. De behandeling van de zaak is in afwachting van het deskundigenbericht pro forma aangehouden.
Bij de eindbeschikking is vastgesteld dat [de man], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], de vader is van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum in] 1991 te [geboorteplaats], uit [de moeder]. Voorts is vastgesteld dat [de minderjarige] heeft verklaard dat hij de geslachtsnaam van de man zal hebben en is de man verwezen in de kosten van het deskundigenbericht, door de rechtbank begroot op € 1.150,-.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het door de rechtbank Rotterdam bevolen DNA-onderzoek en de door de man te betalen kosten van het deskundigenbericht.
2. De man verzoekt de beschikking van 3 september 2008 van de rechtbank Rotterdam en/of de beschikking van 14 januari 2009 van de rechtbank Rotterdam te vernietigen, voor zover in deze beschikking een DNA-onderzoek is bevolen respectievelijk de man is verwezen in de kosten van het deskundigenbericht van € 1.150,-, en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat ten onrechte een DNA-onderzoek is bevolen en/of te bepalen dat de kosten verbonden aan het DNA-onderzoek van € 1.150,- voor ’s Rijkskas dienen te komen.
3. De bijzondere curator refereert zich aan het oordeel van het hof.
4. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte een DNA-onderzoek heeft bepaald ter beantwoording van de vraag of hij de biologische vader van [de minderjarige] kan zijn en hem daarbij ten onrechte heeft verwezen in de kosten van dit onderzoek. Daartoe voert hij het volgende aan. Ten tijde van de procedure tot ontkenning van het vaderschap van de heer [naam] stond reeds vast dat de man de biologische vader van [de minderjarige] was. Het biologisch vaderschap is uitdrukkelijk door de man erkend en is nimmer door de heer [naam] en de moeder ontkend. Bovendien heeft de Officier van Justitie in zijn conclusie van 4 juni 2008 impliciet noch expliciet geconcludeerd tot het bepalen van een DNA-onderzoek. Het DNA-onderzoek was dan ook feitelijk overbodig en dientengevolge ook de verwijzing in de kosten van het deskundigenbericht.
5. Het hof overweegt als volgt. De bijzondere curator heeft in zijn inleidend verzoek namens [de minderjarige] verzocht het biologisch vaderschap van de man gerechtelijk vast te stellen op de grond dat deze de verwekker van [de minderjarige] is. Het met dit inleidend verzoek beoogde rechtsgevolg staat niet ter vrije bepaling van partijen en leidt derhalve tot de bevoegdheid van de rechter (nader) bewijs te verlangen. De rechter kan een deskundigenonderzoek bevelen en oordelen dat de inbreuk door een DNA-onderzoek op de lichamelijke integriteit van de man gerechtvaardigd is, indien aannemelijk is dat de man de verwekker van het kind kan zijn. Geen rechtsregel dwingt echter tot een zo strenge uitleg dat daarvoor steeds een DNA-onderzoek noodzakelijk is. Aan het hof ligt thans de vraag voor of er in de onderhavige zaak ten tijde van de procedure in eerste aanleg noodzaak bestond om nader bewijs te verlangen door middel van een DNA-onderzoek teneinde het biologisch vaderschap van de man vast te kunnen stellen.
6. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. [de minderjarige] is geboren uit het huwelijk tussen de heer [naam] en de moeder. De man heeft aangifte van de geboorte van [de minderjarige] gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te Spijkenisse. Het verzoek tot ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de heer [naam] is gegrond verklaard en op 28 juni 2006 vermeld in het daartoe bestemde register. Voorts heeft de bijzondere curator gesteld dat [de minderjarige] geruime tijd door de man wordt verzorgd, er tussen de man en [de minderjarige] een nauwe band is ontstaan en [de minderjarige] derhalve belang heeft bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man. Daarbij komt dat de moeder de stelling van de man, dat hij de biologische vader van [de minderjarige] is, nimmer heeft betwist. Het hof is van oordeel dat, reeds op basis van deze in eerste aanleg gebleken feiten en omstandigheden, het biologisch vaderschap van de man is komen vast te staan en er derhalve geen noodzaak heeft bestaan om door middel van een DNA-onderzoek met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te doen vaststellen of de man de verwekker van [de minderjarige] is. Dientengevolge is de man naar het oordeel van het hof ten onrechte veroordeeld in de kosten van het deskundigenbericht. De omstandigheid dat [de minderjarige] en de man het standpunt van de bijzondere curator ter terechtzitting bij de rechtbank niet hebben kunnen bevestigen, doet aan dit oordeel van het hof niet af.
7. Nu het onderzoek reeds heeft plaatsgevonden, kan het feitelijke onderzoek, hoewel het beroep in zoverre gegrond is, niet door vernietiging van de tussenbeschikking ongedaan worden gemaakt. Het vorenstaande leidt derhalve slechts tot een gedeeltelijke vernietiging van de eindbeschikking.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de beschikking van 14 januari 2009 uitsluitend voor zover de man in de kosten van het deskundigenbericht is verwezen en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijkskas zullen komen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Dijk en Punselie, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2010.