GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 januari 2010
Zaaknummer : 200.047.423/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-1492
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
Advocaat mr. M.M. Menheere te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvoering is de raad voor de kinderbescherming, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage (hierna: de raad), in de procedure gekend.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Jeugdzorg is op 21 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 juli 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 21 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 23 oktober 2009, 3 december 2009, 21 december 2009 en 22 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 december 2009 en 22 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 10 december 2009 een raadsrapportage van 28 november 2007 doen toekomen en medegedeeld niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 23 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens Jeugdzorg: mevrouw [M.] en mevrouw [K.], bijgestaan door de advocaat van Jeugdzorg. Voorts is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de hierna te nomen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van één jaar, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[de minderjarige 1], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige 1], en;
[de minderjarige 2], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], roepnaam: [de minderjarige 2];
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen verblijven bij de moeder.
2. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen voor de duur van een jaar.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. De moeder heeft zich aanvankelijk positief ontwikkeld, maar nadat de ondertoezichtstelling was verlengd voor de duur van een half jaar is het bergafwaarts gegaan. In de periode januari 2009 tot en met juli 2009 is de moeder diverse keren haar afspraken niet nagekomen. Daarnaast bleek zij bij haar verhuizing in januari 2009 wederom financiële problemen te hebben. Ondanks het advies van de ouderbegeleider om voor [de minderjarige 1] een school in de omgeving van haar nieuwe huis te zoeken in verband met de grote afstand, heeft de moeder haar in augustus 2009 toch weer naar haar oude school gebracht. Daarnaast bestaan er nog steeds zorgen over het gedrag van de kinderen. [de minderjarige 1] vertoont geparentificeerd gedrag en er zijn zorgen over haar hechting. [de minderjarige 2]’s gedrag is weliswaar verbeterd, maar hij heeft nog steeds last van driftbuien. Voorts is er onduidelijkheid over de draagkracht van de moeder, zeker nu er een derde kind bij is gekomen. Jeugdzorg maakt zich zorgen over het stagneren van de hulpverlening aan de moeder en de draagkracht van de moeder. Zonder hulpverlening zal de ontwikkeling van de kinderen in het gedrang komen. Hulpverlening in het vrijwillig kader zal niet toereikend zijn, gezien de ervaringen in het verre en recente verleden. Gelet op deze feiten en omstandigheden zijn de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig, aldus Jeugdzorg.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn en voert daartoe aan dat zij haar zaken op orde heeft. Haar aanvraag voor een uitkering van de Gemeentelijke Sociale Dienst is gehonoreerd. Daarbij is tevens via een lening een aflossingsregeling voor de huurschuld getroffen. Daarnaast gaat het goed met [de minderjarige 1]. Zij heeft het erg naar haar zin op school, is niet vermoeid en doet het goed. De moeder heeft in de directe nabijheid van de school een oppas achter de hand. Ook wonen in de buurt van de school familieleden, die [de minderjarige 1] eventueel kunnen opvangen als de moeder weer aan het werk gaat. [de minderjarige 2] zit in Rijswijk op school. Hij wordt met een taxibusje gebracht en gehaald en krijgt logopedie ter ondersteuning. Er zijn geen bijzonderheden. Voorts heeft de moeder zelf contact gelegd met maatschappelijk werk, die haar waar nodig begeleidt en ondersteunt. Ook daarin toont de moeder dat zij in staat is om op eigen benen te staan en dat zij de kinderen alles kan bieden dat nodig is. Op grond van het voorgaande is de moeder van mening dat de grief van Jeugdzorg niet kan leiden tot een vernietiging van de bestreden beschikking.
6. Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling slechts kan worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig zijn. Bij zijn beoordeling van het verlengingsverzoek zal de rechter derhalve moeten onderzoeken of de kinderen bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig zullen opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel hun gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen.
7. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de kinderen zijn opgegroeid in een onveilige en onstabiele opvoedingssituatie als gevolg waarvan zij ernstig in hun ontwikkeling zijn bedreigd. Zij zijn in het verleden getuige geweest van het huiselijk geweld tussen de vader en de moeder, er zijn vrijwel voortdurend grote financiële problemen geweest en er is meermalen sprake geweest van een dreigende uithuiszetting. De kinderen vertonen gedragsproblemen; [de minderjarige 2] heeft een taal- en ontwikkelingsachterstand en last van driftbuien en bij [de minderjarige 1] bestaan er zorgen over de hechting en parentificatie. In het verleden is hulpverlening in het vrijwillig kader niet voldoende van de grond gekomen, omdat de moeder zich niet aan de afspraken hield. Gelet op deze feiten en omstandigheden is in januari 2008 een ondertoezichtstelling ten aanzien van de kinderen uitgesproken. Uit de overgelegde stukken komt voorts naar voren dat de ondertoezichtstelling een positieve invloed heeft gehad op de opvoedingssituatie van de kinderen. Zo heeft de moeder een woning toegewezen gekregen, een betalingsregeling getroffen met de deurwaarder in verband met een oude huurschuld en is een positieve ontwikkeling zichtbaar geweest bij de kinderen. Gelet op deze ontwikkelingen is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling bij de bestreden beschikking van 21 juli 2009 afgewezen.
9. Het hof is van oordeel dat de moeder in de daaropvolgende periode echter niet in staat is gebleken met behulp van hulpverlening in het vrijwillig kader de kinderen te behoeden voor een nieuwe ontwikkelingsbedreiging. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat op 2 december 2009 een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling is gedaan door de woningbouwvereniging Vestia in verband met een dreigende uithuiszetting van de moeder en haar (inmiddels) drie kinderen door een betalingsachterstand. Daarbij kwam zij niet in aanmerking voor noodopvang vanuit de gemeente Den Haag, omdat zij daar eerder al gebruik van had gemaakt. Het hof is weliswaar gebleken dat de moeder daags voor de feitelijke uithuiszetting een regeling met de verschillende instanties heeft kunnen treffen, doch het hof is van oordeel dat zij de kinderen heeft blootgesteld aan een onaanvaardbaar risico dat zij dakloos zouden geraken en in hun ontwikkeling zouden worden bedreigd. Gelet op het feit dat deze situatie heeft kunnen ontstaan, terwijl maatschappelijk werk bij het gezin was betrokken, alsmede de ervaringen in het verleden, acht het hof hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende om een ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de kinderen bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig zullen opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel hun gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van Jeugdzorg voor de resterende periode alsnog toewijzen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], en [de minderjarige 2], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], met ingang van heden tot 29 juli 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, De Haan-Boerdijk en Punselie, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010.