GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 februari 2010
Zaaknummer : 200.027.099/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-4695
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.P.J.M. van Ruijven te Naaldwijk,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. van Eijkeren te Honselersdijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 27 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 februari 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 19 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 7 april 2009 en 18 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 5 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw, met instemming van de wederpartij, een jusvergelijking en een draagkrachtberekening van de man overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit¬ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn gehuwd geweest van 5 maart 2001 tot 3 maart 2006.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 14 november 2005 van de rechtbank ’s-Gravenhage is – voor zover hier van belang – bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 878,- per maand.
Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw per 3 februari 2009 € 957,63 per maand.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad en met wijziging in zoverre van de echtscheidingsbeschikking van 14 november 2005 - de door de man met ingang van 1 juli 2008 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 250,- per maand, vanaf 3 februari 2009 telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw met ingang van 7 januari 2007, althans op een datum eerder dan 1 juli 2008, op nihil te stellen, dan wel te verminderen tot een bedrag lager dan € 250,- en subsidiair - voor het geval het hof de alimentatievermindering niet op 7 januari 2007 laat ingaan - de achterstand per
1 juli 2008 op nihil te bepalen, althans de achterstand per de datum waarop de vermindering ingaat op nihil te stellen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep.
Wijziging van omstandigheden ex artikel 1:401 BW
4. De man heeft als grondslag voor zijn verzoek gesteld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de echtscheidingsbeschikking waardoor die beschikking wat betreft de vastgestelde partneralimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Met ingang van de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, te weten
7 januari 2007, is zijn inkomenssituatie gewijzigd. In hoger beroep is de grondslag van zijn verzoek ongewijzigd gebleven.
5. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen jusvergelijking heeft gemaakt waardoor de vastgestelde bijdrage niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. De draagkracht van de man is weliswaar € 250,- per maand, maar uit een jusvergelijking volgt dat partijen een even hoog vrij besteedbaar inkomen hebben bij een alimentatie van € 102,- per maand. Bij de beschikking van 14 november 2005 is in het kader van de voorlopige voorzieningen ook een jusvergelijking toegepast en was die berekening de basis voor de alimentatievaststelling. De man is dan ook van mening dat de alimentatie dient te worden begrensd door de laagste van de behoefte, draagkracht en uitslag van de jusvergelijking.
6. De vrouw betwist de door de man gestelde noodzaak voor het maken van een jusvergelijking, onder meer gelet op het feit dat er geen grote inkomensverschillen tussen partijen meer bestaan en er geen wettelijke verplichting tot het maken van een jusvergelijking bestaat.
7. Het hof overweegt als volgt. De te bepalen alimentatie wordt begrensd door de vastgestelde draagkracht en behoefte, waarbij de laagste van de twee de alimentatie maximeert. Daarbij acht het hof het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde door het ontvangen van een onderhoudsbijdrage in beginsel niet in een financieel betere positie wordt gebracht dan de onderhoudsplichtige. Indien de onderhoudsgerechtigde meer vrije ruimte, de “jus”, overhoudt dan de onderhoudsplichtige, is er reden een lagere alimentatie vast te stellen, in beginsel een zodanige alimentatie waarbij partijen een gelijke vrije ruimte over hebben. Nu de man stelt dat de vrouw als gevolg van de vastgestelde alimentatie in een financieel gunstigere situatie terechtkomt ten opzichte van hem, ziet het hof aanleiding een jusvergelijking te maken teneinde te beoordelen of er aanleiding bestaat de alimentatie te verlagen.
8. Uitgangspunt bij de beoordeling van beider draagkracht is dat de lasten op gelijke wijze worden beoordeeld, zodat het hof in het hiernavolgende enkel rekening zal houden met de noodzakelijke lasten van de vrouw en de door haar opgevoerde welstandsgerelateerde kosten buiten beschouwing laten. Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat het hof voorts uit van de door haar overgelegde behoefteberekening (productie 14 van de aanvullende stukken van 5 oktober 2009), met inachtneming van het volgende.
Inkomen
9. Het hof is, anders dan de man, van oordeel dat van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij haar werkzaamheden uitbreidt. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de vrouw thans 63 jaar is, gedurende het huwelijk 25 uur per week als schoonmaakster heeft gewerkt en onbetwist heeft gesteld dat zij om gezondheidsredenen haar arbeidsuren per 1 augustus 2008 heeft moeten verminderen naar tien uur per week en haar activiteiten als vrijwilliger heeft moeten staken. Het hof gaat derhalve uit van een inkomen uit arbeid per vier weken van € 471,99 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld van € 37,57 bruto per vier weken en een op het loon ingehouden bedrag aan pensioenpremie van € 33,01 per vier weken. Daarnaast ontvangt de vrouw een Overbruggingsuitkering (Obu) van € 1.003,58 bruto per maand. Het hof gaat uit van een inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever en de uitkeringsinstantie in de Zorgverzekeringswet van in totaal € 860,- per jaar. Het hof houdt voorts rekening met de voor haar toepasselijke fiscale heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Lasten
10. Het hof overweegt met betrekking tot de woonlasten van de vrouw, dat conform de Tremanormen de werkelijke woonlasten bij een huurwoning zijn te stellen op het bedrag van de kale huur, verminderd met huurtoeslag, doch vermeerderd met servicekosten als bijdragen in het electriciteitsverbruik van lift en in het schoonhouden van gemeenschappelijke ruimten. Gelet hierop zal het hof rekening houden met een bedrag aan woonlasten van € 437,- per maand, nu de vrouw niet heeft aangetoond de overige in de huurspecificatie genoemde kosten daadwerkelijk te maken. Blijkens een brief van de Belastingdienst van 16 maart 2009 ontvangt de vrouw in 2009 geen huurtoeslag meer. Daarnaast neemt het hof ter zake van ziektekosten een bedrag van € 117,- per maand in aanmerking, bestaande uit een premie ziektekostenverzekering van € 114,- per maand, een verplicht eigen risico en een inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever in de Zorgverzekeringswet van € 70,- per maand, verminderd met een zorgtoeslag van € 37,- per maand.
Premie begrafenisverzekering
11. Met de premie begrafenisverzekering houdt het hof conform de aangepaste Tremanormen geen rekening nu deze post geen prioriteit heeft boven de partneralimentatie. Nu bij een draagkrachtruimtevergelijking bij beide partijen op eenzelfde wijze lasten dienen te worden beoordeeld, geldt dit zowel ten aanzien van de vrouw als de man.
Inkomen
12. Het hof houdt bij de berekening van de financiële draagkracht van de man rekening met een AOW-uitkering van € 1.048,09 bruto per maand - conform de specificatie van juli 2009 - vermeerderd met een vakantietoeslag van € 654,54 bruto per jaar. Tevens houdt het hof rekening met een pensioenuitkering van de man van € 639,27 bruto per maand uit het [bedrijfspensioenfonds]
13. Uit het fiscaal rapport Inkomstenbelasting 2008 van de man volgt dat hij daarnaast in 2008 € 2.112,- bruto aan inkomsten uit dienstbetrekking bij [de werkgever] heeft ontvangen. Het hof laat deze inkomsten bij de draagkrachtberekening van de man buiten beschouwing, nu ter terechtzitting is gebleken dat het eenmalige inkomsten betreffen en hij deze alleen in 2008 heeft ontvangen.
14. Voorts houdt het hof rekening met de voor de man toepasselijke fiscale heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting, de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting.
Lasten
15. Op gelijke wijze berekend houdt het hof aan de zijde van de man rekening met woonlasten van € 411,- per maand, bestaande uit netto huur, de kosten voor stroomverbruik algemeen en het schoonmaken, verminderd met een huurtoeslag van € 67,- per maand. Daarnaast neemt het hof ter zake van ziektekosten een bedrag van € 117,- per maand in aanmerking (bestaande uit een premie ziektekostenverzekering van € 114,- per maand, een verplicht eigen risico en een inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever Zorgverzekeringswet van € 103,- per maand), verminderd met een zorgtoeslag van € 37,- per maand.
16. Voor beide partijen geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%.
Conclusie
17. Het hof is van oordeel dat, met inachtneming van het vorenstaande, een jusvergelijking niet kan leiden tot een verlaging van de bij bestreden beschikking vastgestelde alimentatie. Het hof zal het verzoek van de man derhalve afwijzen.
Ingangsdatum
18. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de verlaging van de alimentatie met ingang van 1 juli 2008 heeft bepaald, terwijl hij sinds januari 2007 in verband met zijn pensionering minder alimentatie is gaan voldoen. Nadat partijen hierover een afspraak hadden gemaakt, heeft de vrouw geen actie meer ondernomen en berust in een betaling van € 347,27 per maand. De vrouw kon derhalve al vanaf dat moment rekening houden met verlaging van de alimentatie, hetgeen zij volgens de man vanaf januari 2007 in feite al had gedaan.
19. Het hof is van oordeel dat een verlaging van de alimentatie slechts kan plaatsvinden, indien daartoe een gerechtelijke procedure wordt gestart. Hiervan uitgaande acht het hof het redelijk de verlaging van de alimentatie eerst te laten ingaan op de datum van indiening van het verzoekschrift. De stelling van de man dat de vrouw heeft berust, hetgeen zij betwist, in een eigenhandige vermindering van de alimentatie, kan niet leiden tot een ander oordeel. Het hof gaat derhalve uit van de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 1 juli 2008.
20. Het hof zal het verzoek van de man om de ontstane achterstand in de betalingen per 1 juli 2008 op nihil te stellen eveneens afwijzen. Gelet op het feit dat de man in 2008 bijverdiensten heeft gehad van € 2.112,- bruto acht het hof de man financieel in staat de ontstane achterstand in de betalingen te voldoen. Nu evenwel niet gebleken is dat hij daarnaast over enig vermogen beschikt acht het hof het redelijk het te betalen bedrag te maximeren tot € 2.000,-.
21. Het vorenstaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de man aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 2.000,- in verband met de ontstane achterstand in betalingen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Dijk en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2010.