GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 april 2010
Zaaknummer : 200.032.609/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-3596
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.S. Odink te ‘s-Gravenhage,
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.K. Gopal te ‘s-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 27 april 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 januari 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 14 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 14 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 20 juli 2009 het raadsrapport van 19 mei 2009 toegestuurd.
Op 24 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad zijn verschenen mevrouw J.J. de Kok en mevrouw J.E. van der Sanden. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder haar alleen met het gezag over de na te noemen minderjarige te belasten, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarige [voornamen en achternaam], geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen met betrekking tot de afwijzing van het verzoek zijdens de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te laten bekleden, en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te bekleden alsnog toe te wijzen.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen c.q. ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bevestigen en in stand te houden.
4. De moeder stelt dat er tussen de vader en de minderjarige geen sprake is van family life, zodat de vader niet in staat kan worden geacht het gezag uit te oefenen. Voorts stelt de moeder dat het huidige gezagsregime leidt tot onoverkomelijke problemen, waardoor de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen beide ouders. Er is tussen partijen geen constructief overleg mogelijk, waardoor partijen thans, maar ook binnen afzienbare tijd, niet in staat zijn aan het gezamenlijk gezag invulling te geven. Ter illustratie hiervan stelt de moeder dat de verstoorde communicatie tussen partijen reeds heeft geleid tot incidenten met betrekking tot de aanvraag van een paspoort en visum voor de minderjarige. Er moet aldus geconcludeerd worden dat het niet verantwoord is het gezamenlijk gezag te laten voorduren. Bovendien, zo stelt de moeder, is er geen belang bij voortzetting van de huidige gezagssituatie, nu de vader aan de moeder te kennen heeft gegeven, dat zij alle gezagsbeslissingen zelfstandig mag nemen. Tot slot, zo stelt de moeder, leidt handhaving van het gezamenlijk gezag ertoe dat, mocht de moeder iets overkomen waardoor zij tijdelijk dan wel geheel niet meer in staat is het gezag uit te oefenen, de vader dan het gezag zal uitoefenen, hetgeen niet in het belang is van de minderjarige.
5. De vader stelt dat wel degelijk sprake is van familiy life, nu hij 16 jaar met de moeder gehuwd is geweest en met het gezin heeft samengeleefd. Het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag dient te worden afgewezen, nu geen sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag en er geen sprake is van een situatie waarbij de minderjarige klem of verloren zal raken tussen beide ouders, aldus de vader. De vader betwist niet dat tussen partijen sprake is van communicatieproblemen, maar stelt dat deze niet onoverkomelijk zijn. Zo bemoeit de vader zich niet langer met de minderjarige, teneinde de lieve vrede te bewaren en is hij akkoord gegaan met de invulling van het gezamenlijk gezag over de minderjarige, in die zin dat de moeder alle beslissingen zelfstandig kan nemen. Ook met betrekking tot het regelen van praktische zaken verleent de vader zijn medewerking. Zo heeft de vader bij de aanvraag van een paspoort en visum voor de minderjarige zijn medewerking verleend. Het moeizame verloop omtrent de aanvraag is een gevolg van het handelen van de moeder. Immers wanneer de moeder contact had gezocht met de vader, had hij direct zijn medewerking verleend, aldus de vader. De vader stelt dat het in het belang van de minderjarige moet worden geacht wanneer het gezamenlijk gezag wordt gehandhaafd, teneinde de band tussen de vader en de minderjarige te laten voortbestaan. De moeder ontneemt de minderjarige thans iedere kans om zich aan de vader te hechten en geeft ook geen uitvoering aan de door de rechtbank opgelegde informatieverplichting. Wanneer de vader niet langer met het gezag zal zijn belast, vreest hij dat hij volledig zal worden buitengesloten.
6. De raad stelt dat de aversieve houding van de moeder en de meerderjarige broer en zus van de minderjarige het erg moeilijk maken voor de minderjarig om een band met de vader op te bouwen, terwijl het op de lange termijn goed zou zijn voor de minderjarige om te weten wie zijn vader is. De raad stelt voorts dat niet wordt voldaan aan het wettelijk criterium om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten, nu niet is gebleken dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen beide ouders.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt dient te gelden dat ouders na scheiding gezamenlijk met het ouderlijk gezag blijven belast. Echter, op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag beëindigen, indien - voor zover hier van belang - nadien de omstandigheden zijn gewijzigd en daardoor een onaanvaardbaar risico ontstaat, dat het kind klem of verloren zal raken tussen beide ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, dan wel indien een wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Alvorens op de overige grieven van de moeder in te gaan, stelt het hof vast dat de grief van de moeder ter zake van het ontbreken van family life tussen de vader en de minderjarige niet slaagt, nu vaststaat dat de vader zowel de biologische als juridische vader van de minderjarige is en hij gedurende ruim zes jaar met de minderjarige in gezinsverband heeft samengeleefd.
9. Ten aanzien van de grieven van de moeder dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen beide ouders overweegt het hof als volgt. Door de moeder is ter zitting gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, nu zij telkenmale tegen obstakels aanloopt wanneer zij praktische zaken aangaande de minderjarige dient te regelen alsmede doordat in de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 september 2009 is bepaald, dat de vader het recht op contact met de minderjarige voor de duur van twee jaar is ontzegd. Ten aanzien van deze laatste grond stelt het hof vast dat ter zitting onbestreden is komen vast te staan dat al vanaf het moment van echtscheiding geen omgang tussen de vader en de minderjarige heeft plaatsgevonden, zodat de enkele formalisering van dit gegeven niet kan worden aangemerkt als een wijziging van omstandigheden. Bovendien merkt het hof op dat de bestreden beschikking dateert van 28 januari 2009, zodat dit argument in eerste aanleg geen rol heeft gespeeld.
10. Ten aanzien van de door de moeder gestelde obstakels, die zij in de uitoefening van het gezag ervaart, overweegt het hof als volgt. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de situatie met betrekking tot de gezagsuitoefening in feite altijd – en in ieder geval na de echtscheiding - zo is geweest dat de moeder de opvoedkundige beslissingen ter zake van de minderjarige zelfstandig heeft genomen en dat door de vader hierin niet actief werd meebeslist. Niet is gebleken dat de vader de gezagsbeslissingen van de moeder tegenwerkt. Immers in de door de moeder gestelde incidenten met betrekking tot het regelen van een paspoort en visum is door de vader zijn medewerking verleend zonder dat hier veel problemen aan vooraf zijn gegaan. Het feit dat de moeder het als een belasting ervaart de vader in deze zaken te moeten betrekken, maakt niet dat dit kan worden aangemerkt als een risico voor de minderjarige om klem of verloren te raken tussen de beide ouders, hetgeen ook door de moeder ter zitting is erkend.
11. Het hof stelt aldus vast dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, die ertoe leidt dat een onaanvaardbaar risico ontstaat, dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders. Ten overvloede overweegt het hof hierbij dat de handhaving van het gezag ertoe bijdraagt dat de vader verzekerd blijft van zijn recht op informatie omtrent de minderjarige, nu ter zitting is gebleken dat de moeder tot op heden haar informatieplicht jegens de vader niet is nagekomen.
12. Op grond van het vorenoverwogene zal het hof, met verbetering van gronden, de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Dijk en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2010.