ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2719

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.148/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht, verzocht het hof om de alimentatie voor zijn kind te verlagen. De moeder, die ook incidenteel appel had ingesteld, vroeg om een verhoging van de alimentatie. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de vader in staat was om de gevraagde alimentatie te betalen. De vader had een netto maandinkomen van € 3.478,- en de moeder een netto maandinkomen van € 1.560,-. Het hof heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 439,- per maand, rekening houdend met de kosten van kinderopvang. De vader's aandeel in de kosten werd vastgesteld op € 292,- per maand, maar na verdeling van zijn draagkracht over zijn drie kinderen, werd de alimentatie voor de minderjarige vastgesteld op € 282,- per maand, ingaande op 1 maart 2009. Het hof heeft bepaald dat de moeder het eventueel teveel ontvangen bedrag aan alimentatie niet hoeft terug te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.049.148/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-7383 en FA 09-7753
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.R. Dill te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J. Verdult te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 18 november 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 augustus 2009 van de rechtbank Dordrecht.
De moeder heeft op 29 december 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 15 februari 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 16 december 2009, 22 februari 2010 en 23 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader met ingang van 1 maart 2009 aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige dient te voldoen van € 293,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige [naam kind], geboren [in 2006] te [geboorteplaats]. [minderjarige] is door de vader erkend, en verblijft bij de moeder.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, (naar het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende, alsnog het verzoek van de moeder af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat hij vanaf 1 maart 2009 geen enkele bijdrage aan alimentatie ten behoeve van de minderjarige aan de moeder dient te betalen en zo door hem in dit verband enig bedrag aan de moeder zou zijn betaald, te bepalen dat de moeder deze bedragen aan hem dient te restitueren, dan wel een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige (naar het hof begrijpt:) te bepalen welke het hof juist acht.
3. De moeder verzoekt het hof de grieven van de vader ongegrond te verklaren, althans af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de moeder het hof te bepalen dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige een bedrag van € 391,- per maand zal dienen te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van 1 maart 2009.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof de grieven in het incident van de moeder ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
Behoefte
5. Ten aanzien van de vaststelling van de behoefte van de minderjarige overweegt het hof als volgt. Bij het berekenen van de behoefte van het kind in het geval de ouders nimmer hebben samengewoond wordt aansluiting gezocht bij het gemiddelde van de behoefte behorend bij het inkomen van de vader enerzijds en de behoefte behorend bij het inkomen van de moeder anderzijds.
6. Partijen zijn het erover eens dat bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige voor het inkomen van de vader uitgegaan moet worden van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2006 tot en met 2008. Dit gemiddelde bedrijfsresultaat bedraagt € 55.807,-. Anders dan de moeder, is het hof van oordeel dat dit gemiddelde bedrijfsresultaat niet verhoogd moet worden met een bedrag van € 6.252,- aan afschrijvingen op gebouwen. De moeder heeft niet aangevoerd dat de door de vader overgelegde jaarstukken niet juist zijn noch dat de afschrijvingen niet plaatsvinden binnen het wettelijk kader. Nu het hof in de jaarstukken een constante lijn ziet in de afschrijvingen, ziet het hof geen aanleiding om het gemiddelde bedrijfsresultaat met de post afschrijvingen te corrigeren. Op grond van het vorenstaande en rekening houdend met de op de vader van toepassing zijnde kortingen en de door hem verschuldigde belasting, gaat het hof uit van een netto maandinkomen van de vader van € 3.478,-. Gelet op de tabel eigen aandeel kosten kinderen van het NIBUD, komt het hof op basis van het inkomen van de vader op een eigen aandeel kosten kind van ongeveer € 530,-.
7. De moeder heeft met betrekking tot haar inkomen een jaaropgaaf 2008 en enkele salarisspecificaties overgelegd. Het hof zal bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige uitgaan van het inkomen zoals dit blijkt uit voornoemde jaaropgaaf, nu dit door de vader niet is weersproken. Het hof gaat derhalve uit van een bruto jaarinkomen van € 23.668,-. Op grond van het vorenstaande en rekening houdend met de op de moeder van toepassing zijnde kortingen en door haar verschuldigde inkomstenbelasting, gaat het hof uit van een netto maandinkomen van de moeder van € 1.560,-. Gelet op de tabel eigen aandeel kosten kinderen van het NIBUD, komt het hof op basis van het inkomen van de moeder op een eigen aandeel kosten kind van ongeveer € 210,-.
8. Uitgaande van het vorengaande is de behoefte van [minderjarige] te stellen op € 370,-, waarbij opgeteld dienen te worden de kosten van kinderopvang die, naar door de moeder onbetwist is gesteld, € 69,- per maand bedragen. Het hof gaat derhalve uit van een behoefte van [minderjarige] van € 439,-.
9. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vader, dat de moeder in staat moet zijn om minimaal een inkomen gelijk aan dat van hem te genereren. De moeder heeft onweersproken gesteld dat zij een borderline- problematiek heeft, hetgeen wordt ondersteund door de door haar overgelegde brief van de huisarts van 28 mei 2009. Gelet hierop alsmede gelet op het feit dat de moeder de dagelijkse opvoeding en zorg voor de minderjarige heeft, is het hof van oordeel dat de moeder thans niet meer kan werken dan zij doet. Het hof bepaalt derhalve, gelet op eerdergenoemde inkomens van de vader en de moeder, in redelijkheid het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige] op € 292,- en het aandeel van de moeder op € 147,-.
Draagkracht
10. Het hof zal thans beoordelen of de vader in staat is zijn aandeel in de kosten van [minderjarige] van € 292,- per maand te voldoen.
11. Bij de bepaling van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van een inkomen van de vader van € 55.807,-, zoals reeds in rechtsoverweging 6 is overwogen. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat de vader zwarte inkomsten genereert, nu zij deze stelling niet heeft kunnen staven met enig bewijs.
12. Het hof houdt voorts rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-vrijstelling en de door de rechtbank in aanmerking genomen en door partijen niet betwiste inkomensafhankelijke combinatiekorting.
13. De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat zijn partner, die in maart 2009 is bevallen van hun kind, enige tijd na de bevalling ziek is geweest en pijn heeft gehad. Daarnaar gevraagd heeft de vader verklaard dat zij gewoon kan werken en dit binnenkort ook weer zal gaan doen.
Gelet hierop gaat het hof er vanuit dat de partner van de vader in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof zal derhalve rekening houden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70%.
14. Bij de berekening van de draagkracht van de vader houdt het hof geen rekening met het eigenwoningforfait van € 1.100,- en de door de vader opgevoerde rente op een hypothecaire lening van € 8.204,- per jaar. Deze lasten hebben betrekking op een woning aan het [adres] te [woonplaats], van welke woning de vader voor tweevijfde deel eigenaar is. Deze woning wordt bewoond door een ex-partner van de vader, mevrouw [X], en hun dochter. De vader heeft geen alimentatieverplichting jegens mevrouw [X]. Ter terechtzitting van het hof heeft de vader verklaard dat hij de ene keer de maandelijkse lasten wel betaalt en de andere keer niet. Ook heeft hij verklaard dat mevrouw [X] zelf inkomen heeft en ook wel de maandelijkse lasten betaalt. Onder deze omstandigheden zal het hof met de opgevoerde kosten voor deze woning geen rekening houden.
15. De vader woont samen met zijn huidige partner en hun kind. In eerste aanleg heeft de vader een bedrag van € 2.250,- aan huur opgevoerd. De rechtbank heeft een korting onredelijke woonlast toegepast van € 940,-, en rekening gehouden met een huurbedrag van € 1.310,- per maand. De moeder heeft dit bedrag in hoger beroep niet betwist. De vader heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij gaat verhuizen. Zijn nieuwe huur zal € 1.500,- per maand bedragen, doch de vader heeft ter zitting voorts aangegeven de door de rechtbank in aanmerking genomen huur als redelijk te erkennen. Gelet op het vorenstaande zal het hof rekening houden met een bedrag aan huur van € 1.310,- per maand.
16. Anders dan de vader in zijn zesde grief stelt, is het hof van oordeel dat de rechtbank wel rekening heeft gehouden met de op aanslag te betalen premie ZVW. De rechtbank heeft in de tweede alinea onder het kopje “ziektekosten € 205” aangegeven dat de vader heeft verzuimd een bedrag van € 129,- per maand op te voeren aan op aanslag te betalen premie ZVW. Uit de eerste alinea onder voornoemd kopje blijkt dat dit bedrag van € 129,- is meegenomen in het bedrag van € 205,- per maand aan ziektekosten waarmee de rechtbank rekening houdt. Nu het bedrag van € 129,- per maand in hoger beroep niet is betwist, zal het hof hiermee rekening houden. Het hof merkt hierbij ten overvloede op dat uit de berekening van deze inkomensafhankelijke premie, bij eerdergenoemd inkomen van de vader en een percentage ZVW van 4,8%, een premie van € 129,- per maand volgt, en niet het door de vader in zijn appelschrift genoemde bedrag van € 43,- per maand. Gelet op het vorenstaande houdt het hof derhalve, gelijk de rechtbank, rekening met een totaalbedrag aan ziektekosten van € 205,- per maand.
17. Het hof houdt geen rekening met het door de vader opgevoerde bedrag van € 500,- per maand aan pensioenvoorziening, nu deze voorziening niet zo noodzakelijk is dat zij voorrang heeft boven de kinderalimentatie. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vader heeft gesteld via de woning aan het [adres] te [woonplaats] vermogen op te bouwen als oudedagsvoorziening.
18. Het hof houdt eveneens geen rekening met een bedrag aan kosten omgangsregeling. Ter zitting van het hof is gebleken dat tussen de vader en [minderjarige] geen enkele omgang plaatsvindt. De vader heeft ter zitting gesteld dat het terecht is een bedrag van € 50,- aan omgangskosten mee te nemen bij de berekening van zijn draagkracht, omdat hij wel omgang heeft met een dochter uit een andere relatie. Nu de vader deze kosten verder op geen enkele wijze heeft onderbouwd, gaat het hof aan deze stelling voorbij.
19. Het hof houdt wel rekening met een bedrag van € 350,- per maand aan aflossing schulden terzake de auto van de vader. Ter zitting van het hof heeft de vader verklaard dat hij inmiddels zijn vorige auto, een [merk, type], heeft ingeruild voor een nieuwe [merk, type] met een aankoopprijs van circa € 90.000,-. De vader betaalt een leasetermijn van € 920,- per maand, maar vindt het redelijk indien rekening wordt gehouden met een bedrag van € 600,- per maand. Het hof ziet geen aanleiding om met een bedrag hoger dan € 350,- per maand voor de auto rekening te houden. De noodzaak om een auto van deze prijsklasse aan te houden, is door de vader op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
20. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vader een draagkracht heeft van € 757,- per maand.
Verdeling draagkracht over drie kinderen
21. De vader heeft drie kinderen uit drie verschillende relaties. Het hof zal de draagkracht van de vader verdelen over de drie kinderen en rekening houden met het door de vader te verkrijgen fiscale voordeel bij betaling van kinderalimentatie. Nu de vader met één van de kinderen samenwoont, zal het hof voor twee kinderen rekening houden met het fiscaal voordeel. Uit deze berekening volgt dat de draagkracht van de vader een bijdrage voor [minderjarige] toelaat van € 282,- per maand.
Ingangsdatum en terugbetaling
22. Nu partijen geen grief hebben gericht tegen de ingangsdatum, zal het hof de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2009 bepalen op € 282,- per maand.
23. Voor zover de moeder meer kinderalimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij hetgeen zij teveel heeft ontvangen niet behoeft terug te betalen.
24. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2009 op € 282,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de moeder het eventueel aan haar teveel betaalde aan alimentatie niet behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Engel, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.