GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 105.007.533/01
Rolnummer rechtbank :667056/07-11135
arrest van de familiekamer d.d. 9 februari 2010
[appellant]
wonende te [woonplaats]
appellant,
hierna te noemen:de man,
advocaat: mr. T.Scholtus, te ‘s-Gravenhage
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
hierna te noemen:de vrouw,
advocaat: mr. E.F.A. Linssen – van Rossum , te ’s-Gravenhage.
Bij exploot van 19 december 2007 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 september 2007 van de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven met één productie heeft de man twee grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord met zes producties heeft de vrouw de grieven bestreden.
De man heeft een akte uitlaten producties genomen .
De vrouw heeft een antwoordakte genomen.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De man vordert vernietiging van het bestreden vonnis en veroordeling van de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de helft van € 6.204,30, zijnde € 3.102,15, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 maart 2006 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeling van de vrouw om aan de man gedurende de verdere looptijd van het krediet bij de Postbank maandelijks en te beginnen op 30 maart 2008 tegen bewijs van kwijting te voldoen de helft van € 170,17, zijnde een bedrag van € 85,09 per maand met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties.
2. De vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van alle vorderingen van de man met veroordeling van de man in de kosten van deze procedures in beide instanties en aan beide zijden gevallen.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk is ontbonden op 23 december 2002 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand. Tijdens het huwelijk is de man een kredietovereenkomst aangegaan met de Postbank NV. Dit krediet in de vorm van een doorlopend krediet kende een maandelijkse termijn voor rente en aflossing van € 170,17.
4. In het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap hebben partijen en hun raadslieden overleg gevoerd , welk overleg uiteindelijk heeft geresulteerd in een door partijen getekende en door hen genoemde briefovereenkomst gedagtekend 3 mei 2004. In deze overeenkomst is onder andere het volgende opgenomen met betrekking tot het krediet bij de Postbank:
“Verdeling depot notaris.
De verdeling tussen partijen van de hierna te noemen posten dient als volgt te geschieden:
Hypotheekachterstand Postbank per juli 2003 bij helfte
Postbankkrediet bij helfte
Aanslag gemeente 2000/2001 bij helfte
Aanslag OZB via notaris bij helfte
Aanslagen IB 1998 en 2000 bij helfte”.
Uit hoofde van bovenstaande verdeling dienen tussen partijen de navolgende bedragen te worden verrekend middels het depot:
Ontvangen belastingteruggaaf € 2.550,03
Betaalde aanslag gemeente € 470
Betaalde IB 1998 en 2000 € 1.085,47
Totaal € 4.105,47 van vrouw aan man
In depot bevindt zich sedert juli 2003 € 48.174,25, te vermeerderen met een betaling uit hoofde van een levensverzekering van € 1.692,84, zodat in totaal in depot staat € 49.867,09.
Partijen hebben ieder recht op de helft, zijnde € 24.933,55. Na verrekening komt toe
- aan de man € 29.039,02 ( € 24933,55 plus € 4.105,47)
- aan de vrouw € 20.828,08 ( € 24933,55 minus € 4.105,47).
Overige afspraken
-Na verdeling en verrekening van de tussen partijen bestaande ontbonden gemeenschap in overeenstemming met het bovenstaande verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting en verklaren zij dat er verder geen baten noch schulden bestaan die op beide partijen rusten en dientengevolge thans voor verdeling cq toedeling in aanmerking komen.”
5. De vordering van de man in eerste aanleg tot veroordeling van de vrouw tot betaling van de helft van de kredietschuld bij de Postbank is door de rechtbank afgewezen tegen welk vonnis de man twee grieven heeft aangevoerd. Hij stelt dat het saldo van het krediet bij de Postbank niet is opgenomen als een met het depotbedrag tussen partijen te verrekenen post, omdat de wel te verrekenen posten zijn gespecificeerd in de briefovereenkomst op pagina 2 bovenaan. Voorts stelt hij dat de afspraak is dat ieder der partijen de helft van de kredietschuld per 1 mei 2004 zal aflossen en dat de bedongen kwijtingsbepaling aldus is te verstaan dat eerst nadat door beide partijen aan de verplichting om de helft van de kredietschuld af te lossen is voldaan, zij elkaar kwijting verlenen. Hij vordert nakoming van de verdelingsafspraak en de kwijtingsafspraak laat deze onverlet.
6. De vrouw heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Zij stelt dat tussen partijen een “package deal“ tot stand is gekomen die door de man ook expliciet wordt erkend in zijn beroepschrift onder punt 15. Voorts stelt zij dat de rechtbank terecht heeft vastgehouden aan de over en weer verleende finale kwijting.
7. Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep heeft de man geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven tot nader onderzoek naar de afwikkeling van de briefovereenkomst. Hij heeft geen feiten en omstandigheden bijgebracht over de wijze waarop het depot is afgewikkeld en evenmin de daarbij behorende onderliggende stukken en betalingsbewijzen. Een bewijsaanbod ter zake is door de man niet gedaan. Evenmin heeft hij feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat er niet sprake is van een package-deal zoals door de vrouw gesteld. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de grieven niet kunnen slagen en dat het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden.
8. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Het hof , rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage tussen de partijen op 20 september 2007 gewezen;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 886, gespecificeerd als volgt:
- vastrecht € 254 ,
- salaris procureur € 632;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. van Nievelt, Dusamos en van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010 in aanwezigheid van de griffier.