ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3085

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.037.470/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en beslag op zeiljacht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 april 2010, betreft het een hoger beroep in een executiegeschil tussen een man en een vrouw. De man had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht, waarin was geoordeeld dat de vrouw geen dwangsommen had verbeurd en dat het door de man gelegde executoriaal beslag op het zeiljacht onrechtmatig was. De man betoogde dat de voorzieningenrechter de beschikking van 3 december 2008 verkeerd had uitgelegd, waarin partijen waren gelast om binnen een week een makelaar te benoemen voor de verkoop van onroerende zaken. De man stelde dat de vrouw niet voldoende meewerkte aan de verkoop en dat zij daardoor dwangsommen had verbeurd.

Het hof oordeelde dat de grieven van de man geen verdere bespreking behoefden, omdat het gestelde handelen van de vrouw niet in strijd was met het doel en de strekking van de veroordeling. Het hof bevestigde dat de vrouw geen dwangsommen had verbeurd en dat het beslag op het zeiljacht onrechtmatig was. De man werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die werden vastgesteld volgens het liquidatietarief. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en legde de kosten van het hoger beroep op aan de man.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zich te houden aan de gemaakte afspraken en de juridische implicaties van het niet naleven daarvan. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en kwam tot de conclusie dat de vrouw niet in gebreke was gebleven, waardoor de man geen recht had op de gevorderde dwangsommen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.037.470/01
Rolnummer rechtbank : KG ZA 09-112
arrest van de familiesector d.d. 27 april 2010
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats]
appellant,
hierna te noemen: de man
advocaat: mr. E. Grabandt te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven.
Het geding
Bij exploit van 28 juli 2009 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 juni 2009 van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Dordrecht tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
Bij memorie van grieven heeft de man drie grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord (met vijf producties) heeft de vrouw de grieven bestreden.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten door hun advocaten op 24 maart 2010 aan de hand van pleitnotities.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De man heeft gevorderd dat het het hof moge behagen het vonnis van de voorzieningenrechter te Dordrecht van 2 juni 2009 te vernietigen, voor zover de voorzieningenrechter daarin het beslag op het zeiljacht, [naam] van de binnenhaventjes van het recreatiepark [woonplaats] heeft opgeheven en voor zover de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw geen dwangsommen heeft verbeurd en dat het door de man gelegde executoriaal beslag op het zeiljacht onrechtmatig is en , opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen tot opheffing van voornoemd beslag althans deze vorderingen af te wijzen en te bepalen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw geen dwangsommen heeft verbeurd en dat het door de man gelegde executoriaal beslag op het zeiljacht onrechtmatig is.
2. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen neer op het volgende.
De man stelt dat de voorzieningenrechter aan de beschikking van 3 december 2008 van de rechtbank Dordrecht een verkeerde uitleg heeft gegeven door te overwegen dat deze met betrekking tot de onroerende zaken geen andere veroordeling bevat dan het bevel aan partijen om binnen één week een makelaar te hebben benoemd om de onroerende zaken in de verkoop te zetten. Volgens de man kan met die veroordeling niet bedoeld zijn dat de vrouw enkel een handtekening onder een bemiddelingsovereenkomst heeft moeten zetten, daar waar de man verzoekt om de vrouw te bevelen al hetgeen te doen wat nodig is om tot een spoedige verkoop te komen en waar de rechtbank in haar beschikking overweegt dat de onroerende zaken ten spoedigste verkocht moeten worden. Zou de rechtbank alleen gedoeld hebben op het tekenen van de bemiddelingsovereenkomst, dan zou dit betekenen dat de vrouw de verkoop na het zetten van haar handtekening alsnog op elke mogelijke manier zou kunnen frustreren.
3. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man.
4. In geschil is of de vrouw dwangsommen heeft verbeurd ingevolge de beschikking van 3 december 2008 van de rechtbank te Dordrecht. In die beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende beslist:
“gelast partijen om binnen één week na datum van deze beschikking een makelaar te hebben benoemd om de onroerende zaken van partijen in de verkoop te zetten,
(….)
bepaalt dat de partij die niet, of niet voldoende meewerkt aan deze verkoop een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 1.000.000,-“.
5. Het hof stelt voorop dat in een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, de taak van de rechter zich beperkt tot de toetsing van de ter uitvoering van het veroordelende beschikking verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij is richtsnoer het doel en de strekking van de veroordeling in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
6. Doel en strekking van genoemde veroordeling is het voorkomen van een executoriale verkoop door de Rabobank om een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst behalen. Dit doel en deze strekking blijken uit rechtsoverweging 4.8 van de beschikking van 3 december 2008:
“De rechtbank zal daarom bepalen dat de onroerende zaken ten spoedigste verkocht moeten worden en dat de opbrengst ten eerste zal moeten worden aangewend ter delging van de rekening-courantschuld en de schulden aan de Rabobank. Executoriale verkoop zal, naar valt aan te nemen, tot een lagere, of in ieder geval niet tot een hogere opbrengst leiden dan onderhandse verkoop.”.
7. In de beschikking wordt partijen opgedragen om binnen één week na datum van de beschikking een makelaar te hebben benoemd om de onroerende zaken van partijen in de verkoop te zetten.
Een verdere strekking dan de opdracht tot onderhandse verkoop kan naar het oordeel van het hof, anders dan de man stelt, niet in deze opdracht gelezen worden.
8. Nu het gestelde handelen van de vrouw niet in strijd is met het doel en de strekking van de veroordeling waarop de man zich beroept, behoeven de grieven geen verdere bespreking.
9. De man wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof zal deze kosten vaststellen volgens het liquidatietarief.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vrouw bepaald op € 262,- aan verschotten en op € 3.474,- aan salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Dijk, Kamminga en Van Montfoort en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010 in aanwezigheid van de griffier.