ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4678

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.018.65/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rekening en verantwoording over door dochter gedane geldopnames van de rekening van haar vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de rekening en verantwoording van appellante sub 1, die geldopnames heeft gedaan van de rekening van haar vader, [betrokkene]. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.A. Bosman, vorderen dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigt en de vorderingen van geïntimeerde, mr. R.A. Lighthelm, afwijst. Geïntimeerde heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en vordert dat appellanten hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 43.550,40, dat door appellante sub 1 van de rekening van [betrokkene] is opgenomen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld in het bestreden vonnis. Appellanten hebben vier grieven geformuleerd, terwijl geïntimeerde de grieven heeft bestreden en zelf twee grieven heeft ingediend in het incidentele hoger beroep. Het hof heeft de procesdossiers van beide partijen bestudeerd en heeft arrest gevraagd.

Het hof oordeelt dat appellante sub 1 als zaakwaarnemer heeft gehandeld en verplicht is tot het afleggen van rekening en verantwoording. Het hof concludeert dat appellante sub 1 niet deugdelijke verantwoording heeft afgelegd voor de opnames van de rekening van [betrokkene]. Het hof oordeelt dat appellante sub 1 aan [betrokkene] het bedrag van € 43.550,40 dient terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.018.654
Rolnummer rechtbank : 276669/ HA ZA 07-174
arrest van de familiekamer d.d. 17 augustus 2010
inzake
[appellante sub 1],
wonende te Rotterdam,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: appellante sub 1,
advocaat: mr. M.A. Bosman, te Rotterdam,
en
[appellant sub 2],
wonende te Rotterdam,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: appellant sub 2,
advocaat: mr. M.A. Bosman, te Rotterdam,
beiden hierna te noemen appellanten.
tegen
mr. Richard Adriaan Lighthelm, in diens hoedanigheid van bewindvoerder
over het vermogen van [betrokkene],
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde, teven incidenteel appellant,
hierna te noemen: geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg.
Het geding
Bij exploot van 15 oktober 2008 zijn appellanten in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 16 juli 2008 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
Bij memorie van grieven hebben appellanten vier grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven bestreden. Tevens heeft geïntimeerde incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van twee grieven.
Bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep hebben appellanten de grieven bestreden.
De partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door de rechtbank in het bestreden vonnis van 16 juli 2008.
Vordering appellanten
2. Appellanten vorderen dat het uw gerechtshof behage te vernietigen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 16 juli 2008 tussen partijen gewezen onder zaaknummer 276669 / HA ZA 07-174, en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde alsnog niet- ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen en af te wijzen, alsmede geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Vordering geïntimeerde
3. Geïntimeerde vordert het hof in principaal appel de grieven van appellanten te verwerpen en appellanten bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, in al hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans appellanten hun vorderingen als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
In incidenteel appel vordert geïntimeerde het hof het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, incidenteel geïntimeerden alsnog hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen aan incidenteel appellant te voldoen een bedrag van € 43.550,40, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de data waarop de respectievelijke opnamen van de bankrekening zijn gedaan, althans (subsidiair) over de hoofdsom vanaf 22 december 2006, althans (meer subsidiair) over de hoofdsom vanaf de dag der inleidende dagvaarding, zulks tot aan de dag van algehele voldoening;
In het principaal en incidenteel appel vordert geïntimeerde het hof principaal appellanten, incidenteel geïntimeerden – eveneens hoofdelijk – in de kosten van het geding in beide instanties te veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten-veroordeling vanaf veertien dagen na betekening van de uitspraak.
4. Het hof behandelt het principaal en incidenteel appel zoveel mogelijk gemeenschappelijk.
Omvang van de rechtsstrijd.
5. Appellanten zijn van mening dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. De bewindvoerder heeft gevorderd om appellanten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 43.550,40, alsmede een bedrag aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente. In plaats daarvan heeft de rechtbank appellanten veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording.
6. Uit de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel en wijziging van eis van geïntimeerde volgt dat geïntimeerde de visie van appellanten deelt.
7. Gezien de inhoud van het incidentele appel van geïntimeerde hebben appellanten geen belang meer bij de bespreking van deze grief.
De positie van appellant sub 2
8. Appellanten zijn van mening dat geen verplichting voor appellant sub 2 aanwezig is om rekening en verantwoording af te leggen, nu alleen appellant sub 1 het beheer voerde over de financiën van [betrokkene].
9. Geïntimeerde is van mening dat de rol van appellant sub 2 niet zo onschuldig is. Zijn huis is onder meer op kosten van [betrokkene] opnieuw ingericht.
10. Het hof overweegt als volgt. Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld is het hof van oordeel dat appellant sub 2 niet het financiële beheer heeft gehad over de gelden van [betrokkene]. Appellant sub 2 had geen machtiging om gelden van de rekening van [betrokkene] op te nemen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat hij gelden van de rekening van [betrokkene] heeft opgenomen.
11. Bij de verdere bespreking van de grieven gaat het hof derhalve alleen in op de positie van appellante sub 1; de vordering tegen appellant sub 2 zal worden afgewezen.
Rechtsvragen
12. De vraag die partijen onder meer verdeeld houdt, is, of appellante sub 1 rekening en verantwoording moet afleggen omtrent de opnames die door haar zijn verricht van de rekening van [betrokkene] en of zij de opgenomen bedragen tot een bedrag van € 43.550,40 aan [betrokkene] dient terug te betalen.
Rekening en verantwoording
13. Door geïntimeerde is onder meer gesteld:
• bij beschikking van 25 september 2006 heeft de kantonrechter te Rotterdam de goederen van [betrokkene] onder bewind gesteld;
• in de periode van 2002 tot 2006 heeft appellante sub 1 en of appellant sub 2 opnamen gedaan van de bankrekening van [betrokkene], tot een totaal bedrag van minimaal € 43.550,40;
• appellante sub 1 die tot 25 september 2006 het beheer voerde over de financiën van haar vader en gemachtigd was tot diens bankrekening, heeft geen enkele rekening en verantwoording afgelegd;
• het feit dat appellante sub 1 geld van de rekening van [betrokkene] kon halen leidt niet tot de conclusie dat zij daarmee gerechtigd was tot die gelden;
14. Door appellanten wordt onder meer gesteld:
• alleen appellante sub 1 beheerde de financiën van [betrokkene];
• alleen appellante sub 1 was gemachtigd over de rekening van [betrokkene];
• de rechtbank heeft geen grond aangegeven waarop appellant sub 1 rekening en verantwoording dient af te leggen;
• appellante sub 1 heeft over de uitgaven en opnamen van de betreffende rekening altijd open kaart met [betrokkene] gespeeld.
15. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat appellante sub 1 van [betrokkene] een machtiging heeft verkregen. Deze machtiging hield onder meer in:
“ Hierbij machtig ik mijn oudste dochter R.A. Weiland om regelmatig geld van mijn girorekening op te nemen om het op een ABN-AMRO rekening te storten. Mijn girorekening is [rekening 1] Het gaat hier om de ABN Tele-Direct Spaarrekening met een rente van ongeveer 2,9%. Het geld dat van mijn girorekening wordt opgenomen; mag bij deze met mijn toestemming worden gestort op rekeningnummer [rekening 2]. Deze rekening staat op de naam van mijn dochter R.A. Weiland.”
16. Uit de gewisselde stukken volgt eveneens dat slechts appellante sub 1 over een pinpas beschikte van [betrokkene].
17. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat appellant sub 2 geen rekening en verantwoording behoeft af te leggen aangezien hij niet het financiële beheer had over de financiën van [betrokkene]. Het feit dat aan hem gelden ten goede zijn gekomen die afkomstig zijn uit het vermogen van [betrokkene] doet daaraan niet af.
18. Vast staat dat appellante sub 1 een machtiging had met betrekking tot de rekening van [betrokkene]. In punt 26 van de memorie van grieven stelt appellante sub 1:” Appellante sub 1 heeft over de uitgaven en opnamen van de betreffende rekening altijd open kaart met de [de betrokkene] gespeeld”. Naar het oordeel van het hof heeft appellante sub 1 feitelijk als zaakwaarnemer gehandeld met betrekking tot de financiën van [betrokkene]. Op grond van zaakwaarneming is de zaakwaarnemer, in het onderhavige geval appellante sub 1, verplicht tot het af leggen van rekening en verantwoording.
De rekening en verantwoording
19. Appellante sub 1 stelt in punt 26 van haar memorie van grieven:
• zij bezocht [betrokkene] elke week;
• vanaf het begin van de machtiging tot aan het instellen van het bewind heeft [betrokkene] de beschikking gehad over alle bankafschriften met betrekking tot de betreffende bankrekeningen;
• appellante sub 1 besprak dit wekelijks of twee wekelijks met hem.
20. Appellante sub 1 stelt in punt 27 van haar memorie van grieven:
• alle in de dagvaarding en in het bestreden vonnis onder punt 5.2. genoemde opnamen of uitgaven zijn gedaan met pinpas W555;
• hoewel appellante sub 1 het zich niet meer volledig kan herinneren, gaat zij er vanuit dat de betreffende opnamen wel door haar zijn gedaan;
• in productie 1 heeft zij een verklaring gegeven van de door haar gedane uitgaven;
• uitgaven juni 2003 € 4.000 kleding;
• uitgaven juli 2003 sloten;
• opnames mei 2005 € 5.000, onbekend;
• de vakantie van € 4.300,40 was een schenking aan appellante sub 1 en haar partner;
• de opnames van 13 april en 14 juni 2005 voor totaal € 12.200 zijn schenkingen van [betrokkene] aan appellant sub 2 in verband met de herinrichting van zijn nieuwe huis na zijn echtscheiding.
• de uitgaven van 8 juli en 15 juli 2005 van totaal € 3.200 zijn gedaan in verband met de aankoop van een drietal televisietoestellen voor de [de betrokkene] zelf, mevrouw [de vrouw] en appellante sub1;
• de uitgave van € 2.500 in oktober 2005 heeft betrekking op een vakantie;
• voorts is voor een aantal opnames geen enkele verklaring gegeven;
• de uitgaven op 3 oktober 2006 voor € 7.000 zijn ten behoeve van de [betrokkene] gedaan voor een alarminstallatie, tuinschermen, lichtinstallatie, tuindeur.
21. Door geïntimeerde wordt terzake de door appellante verstrekte rekening en verantwoording onder meer gesteld:
• de rekening en verantwoording door appellante sub 1 overtuigt geenszins;
• [betrokkene] was in 2003 80 jaar oud en was een eenvoudige man;
• [betrokkene] kampte en kampt met achteruitgang van zijn geestelijke vermogen. Niet voor niets is een onderbewindstelling uitgesproken;
• het is niet aannemelijk dat hij in 4 dagen tijd voor € 4.000 aan kleding heeft gekocht;
• het bedrag van € 4.300,40 heeft betrekking op een vakantie van appellante sub1;
• het bedrag van € 12.200 is besteed aan de inrichting van het huis van appellant sub 2;
• in 2005 heeft appellante sub 1 drie televisietoestellen gekocht. [betrokkene] heeft zelf in 2005 een televisie gekocht;
• van de uitgaven in oktober 2006 van € 7.000 ( alarminstallatie, tuinschermen, lichtinstallatie en een tuindeur) ontbreekt ieder bewijsstuk;
• het valt op dat appellante sub 1 zich van een groot aantal opnames voor een totaal bedrag van € 8.600 niets meer kan herinneren.
22. Het hof overweegt als volgt. Van appellante sub 1 mag als zaakwaarnemer in redelijkheid worden verlangd dat zij de inkomsten en uitgaven van [betrokkene] goed zou hebben gedocumenteerd. [betrokkene] is een oude man die in goed vertrouwen het beheer van zijn financiën aan appellante sub 1 heeft overgelaten.
23. Het hof is van oordeel dat appellante geen deugdelijke rekening en verantwoording heeft afgelegd met betrekking tot de opnames van de rekening van [betrokkene]. Stelselmatig heeft appellante sub 1 de rekening van [betrokkene] geplunderd door middel van kasopnames waarvoor zij geen degelijke verklaring had.
24. Het hof heeft productie 3 bij de akte overlegging producties van 24 januari 2007 doorgenomen. Uit de bankafschriften volgt dat er een groot aantal geldopnames zijn gedaan met het pasnummer W555.
25. Door appellante sub 1 wordt erkend dat de kasopnames door haar zijn gedaan. Van haar mag derhalve in redelijkheid worden verlangd dat zij voor kasopnames van boven de € 200 aangeeft wat zij met deze bedragen heeft gedaan ten behoeve van [betrokkene].
26. Gezien de leeftijd van de [betrokkene] en de wijze waarop hij leefde, acht het hof de stelling van appellante sub 1, dat voor [betrokkene] in juni 2003 in een tijdsbestek van vier dagen voor € 4.000 aan kleding is gekocht, ongeloofwaardig. Er is voor een bedrag van
€ 4.000 aan contanten opgenomen en er zijn geen bonnen van kledingwinkels in het geding gebracht. Eveneens is niet aangegeven wat er exact gekocht is voor een bedrag van € 4.000.
27. Op 28 mei 2004 zijn er twee kasopnames gedaan van € 2.500. Het hof acht dit gezien de omvang van het vermogen van [betrokkene] grote kasopnames. Van appellante sub 1 had mogen worden verlangd dat zij goed gedocumenteerd had wat zij met deze bedragen heeft gedaan.
28. Op 13 april 2005 heeft appellante sub 1 € 10.000 contant opgenomen van de rekening van [betrokkene] en op 14 juni 2005 een bedrag van € 2.200. Vast staat dat deze bedragen zijn aangewend voor de inrichting van de woning van appellant sub 2.
29. Appellante sub 1 stelt dat er sprake is van een schenking, hetgeen door geïntimeerde wordt betwist. Door appellante sub 1 is geen aangifte in het geding gebracht aangaande het recht van schenking. Gezien de omvang van het bedrag was daarover schenkingsrecht verschuldigd.
30. Het feit dat appellante sub 1 het geld contant opneemt en niet naar de rekening van appellant sub 2 overboekt onder de vermelding ‘schenking’ vindt het hof opmerkelijk. Het hof acht op basis van deze feiten en omstandigheden niet aangetoond dat sprake is van een schenking.
31. Het hof is van oordeel dat appellante eveneens niet heeft aangetoond dat zij gelegitimeerd was om de kosten van haar vakantie van € 4.300,40 ten laste te brengen van de rekening van [betrokkene]. Appellante sub 1 stelt dat sprake is van een schenking van [betrokkene] aan haar, hetgeen door geïntimeerde wordt betwist. Gezien de wijze waarop appellante sub 1 de financiën van [betrokkene] beheerde, acht het hof niet aangetoond dat sprake is van een schenking. Door appellante sub 1 is alleen gesteld dat sprake is van een schenking, echter zij geeft in het geheel geen onderbouwing hiervan. Vaststaat dat appellante sub 1 zelf het geld naar het reisbureau heeft overgeboekt.
32. Voor de uitgaven van € 7.000 door appellante sub 1 in oktober 2006 is het hof van oordeel dat zij geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven gezien het feit dat geïntimeerde de uitgaven gemotiveerd heeft bestreden. Gezien de omvang van de uitgaven had van appellante sub 1 mogen worden verlangd dat zij de rekeningen met betrekking tot deze uitgaven in het geding had gebracht alsmede de betalingsbewijzen. Bovendien is deze opname gedaan ná de onderbewindstelling d.d. 25 september 2006.
33. De uitgave van € 2.500 in oktober 2005 ten behoeve van een vakantie kan niet ten laste van [betrokkene] worden gebracht, nu dit een eigen vakantie van appellante sub 1 betrof. Vorenstaande geldt eveneens voor de, door geïntimeerde betwiste, uitgave van totaal € 3.200 in verband met de televisietoestellen die zonder instemming van [betrokkene] zijn gekocht en die onder meer bij appellante sub 1 thuis staan. Met betrekking tot de uitgaven in juli 2003 betreffende sloten merkt het hof op dat hiervan geen relevante stukken in het geding zijn gebracht terwijl de kosten worden bestreden door geïntimeerde.
34. Door de feitelijke handelwijze waaraan appellante sub 1 uitvoering heeft gegeven met betrekking het beheer van de gelden van [betrokkene] heeft zij niet zorgvuldig gehandeld. Gezien de omvang van de bedragen die zij contant heeft opgenomen had van haar in redelijkheid mogen worden verlangd dat zij de opnames en uitgaven goed had gedocumenteerd. Nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en risico.
35. Het hof is van oordeel dat appellante sub 1 aan [betrokkene] dient terug te betalen het bedrag van € 43.550,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, te weten 11 januari 2007. Het hof heeft het bedrag van € 43.550,40 mede vastgesteld aan de hand van productie 1 behorende bij de akte overlegging producties.
Bewijs
36. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen passeert het hof het algemene bewijsaanbod dat verweven is in de toelichting op de grieven.
Proceskosten
37. Gezien het feit dat sprake is van een familierechtelijke verhouding acht het hof het redelijk en billijk de proceskosten tussen partijen in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren.
Vernietiging
38. Het vonnis van 16 juli 2008 van de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen gewezen zal worden vernietigd.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2008 tussen de partijen gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appelante sub 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan geïntimeerde te voldoen de somma van € 43.550,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Husson en Van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2010 in aanwezigheid van de griffier.