ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7306

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.190-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken en zomervakantieregeling na scheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van de minderjarige [X], geboren in 2005. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 oktober 2008 aangevochten, waarin de omgangsregeling met de minderjarige was vastgesteld. De vader verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling, zodat de minderjarige ook op maandag na schooltijd bij hem kan verblijven en hij met de minderjarige naar het buitenland kan reizen tijdens de zomervakantie. De moeder, verweerster in hoger beroep, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de vader niet in staat is om voor de minderjarige te zorgen tijdens een verblijf in het buitenland.

Het hof heeft de zaak op 21 juli 2010 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de vader vanaf de zomervakantie van 2011 met de minderjarige naar het buitenland moet kunnen reizen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de leeftijd van de minderjarige en de bestaande omgangsregeling. De moeder heeft aangegeven dat zij twijfels heeft over de zorgcapaciteiten van de vader, maar het hof oordeelt dat de vader voldoende contact met de minderjarige heeft en dat er geen belemmeringen meer zijn voor een verblijf in het buitenland. De bestreden beschikking is vernietigd voor zover het verzoek van de vader om met de minderjarige naar het buitenland te reizen is afgewezen. De regeling voor de zomervakantie is vastgesteld, waarbij de moeder verplicht is om het paspoort van de minderjarige tijdig af te geven. De overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.023.190/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-3068
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. van Gestel te Hilversum,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.F. Braun te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 6 januari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 oktober 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 3 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 28 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 december 2009 is de zaak mondeling behandeld en zijn partijen naar mediation verwezen. Tevens is partijen meegedeeld dat, indien de mediation mocht mislukken, het hof een beslissing zal geven. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Op 25 maart 2010 is het beëindigingsbericht van de mediator, mr. P. Vermeulen, ingekomen bij het bureau mediation van het hof. De mediator heeft daarbij laten weten dat er in de mediation tussen partijen geen (volledige) overeenstemming is bereikt.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, waarna zijdens de moeder bij het hof op 17 juni 2010 en op 30 juni 2010 brieven zijn ingekomen, alsmede zijdens de vader op 21 juni 2010.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Voor zover hier van belang, zijn bij die beschikking de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige:
[X], geboren [in 2005] te [woonplaats] (hierna te noemen: de minderjarige)
Voorts is bepaald dat de minderjarige bij de vader zal zijn:
- een weekend per twee weken van donderdagmiddag uit de crèche tot zondagavond;
- een keer in de twee weken op woensdagmiddag uit de crèche tot donderdagochtend naar de crèche, telkens in de week na afloop van het omgangsweekend;
- gedurende de zomer twee weken, te weten een aaneengesloten periode van twee weken alsmede een derde week, in het najaar enkele aaneengesloten dagen, rond de kerst een week, met dien verstande dat de minderjarige in alle even jaren eerste Kerstdag bij de moeder zal doorbrengen en in alle oneven jaren bij de vader, en in het voorjaar een week, zolang de minderjarige nog niet naar school gaat;
- de helft van de schoolvakanties, met dien verstande dat de minderjarige in alle even jaren eerste Kerstdag bij de moeder zal doorbrengen en in alle oneven jaren bij de vader en dat de minderjarige in de zomervakantie telkens een aaneengesloten periode van twee weken, alsmede een derde week, omgang met de vader zal hebben, zodra de minderjarige naar school gaat.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Alvorens tot beoordeling van de zaak over te gaan, overweegt het hof als volgt. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking. Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van “omgang”, in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, omschrijft de wet in artikel 1:253a BW dit nu als “een toedeling van zorg- en opvoedingstaken”, als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het hof zal in deze zaak het begrip “omgang” verstaan als “toedeling van zorg- en opvoedingstaken” en beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap.
2. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige.
3. De vader verzoekt - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen voor zover is bepaald dat de minderjarige niet éénmaal per twee weken van maandag uit de crèche/na school tot dinsdagochtend naar de crèche/naar school bij de vader zal zijn en het verzoek van de vader om te bepalen dat het hem vrijstaat met de minderjarige naar het buitenland te gaan is afgewezen en opnieuw recht doende te bepalen dat:
a. in aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling de minderjarige één keer in de twee weken van maandag na de crèche/na school tot dinsdag naar de crèche/naar school bij de vader zal zijn, telkens in de week na dat er geen omgangsweekend is geweest;
b. het de vader vrijstaat gedurende de zomer 2009 één week met de minderjarige naar het buitenland te gaan en in het vervolg zelf de verblijfplaats van de minderjarige gedurende de schoolvakanties en/of weekenden kan bepalen, waarbij de moeder in dat kader tijdig het paspoort van de minderjarige aan hem dient af te geven.
4. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans het door hem verzochte te ontzeggen.
Intrekking
5. De vader heeft ter terechtzitting zijn eerste grief inhoudende dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om te bepalen dat de minderjarige eenmaal per twee weken van maandag na de crèche tot dinsdag na de crèche bij hem verblijft heeft afgewezen, ingetrokken. Deze grief behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Verblijf in het buitenland
6. In zijn tweede en laatste grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om te bepalen dat het hem vrij staat om met de minderjarige naar het buitenland te gaan, waarbij de moeder in dat kader het paspoort van de minderjarige dient af te geven, heeft afgewezen. De vader voert aan dat het merendeel van zijn familie en vrienden in het buitenland woont, alsmede, naar het hof begrijpt, dat de minderjarige inmiddels een aantal vakantieweken bij de vader heeft doorgebracht, zodat een verblijf in het buitenland waarschijnlijk goed zal verlopen.
7. De moeder stelt dat bij haar het vertrouwen ontbreekt dat de vader gedurende een langere periode voor de minderjarige kan zorgen. Zij wijst verder op de slechte onderlinge verhouding tussen de ouders waardoor de minderjarige in een loyaliteitsconflict zou kunnen geraken en de ouders eventuele problemen van de minderjarige bij verblijf in het buitenland niet samen zouden kunnen oplossen. Volgens de moeder is onder deze omstandigheden een verblijf van de minderjarige voor langere tijd in het buitenland niet in haar belang.
8. Het hof is van oordeel dat de vader vanaf de zomervakantie van 2011 met de minderjarige naar het buitenland moet kunnen reizen. Het hof laat dit jaar nog passeren, vanwege de gevoelens van de moeder op dit punt, in combinatie met de leeftijd van de minderjarige. De minderjarige heeft in de zomer van 2011 de leeftijd van bijna zes jaar bereikt, zodat zij minder kwetsbaar is voor wat betreft verblijf zonder de moeder in een verder weg gelegen omgeving. Er zouden dan geen beletsels meer mogen zijn. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de minderjarige regelmatig omgang met de vader heeft en - onweersproken - ook in de vakanties al langere tijd met de vader heeft doorgebracht. De stelling van de moeder dat de vader niet gedurende langere tijd voor de minderjarige kan zorgen is door de realiteit achterhaald. Het hof gaat er voorts vanuit dat de ouders bij het oplossen van eventuele problemen aangaande de minderjarige in het buitenland het belang van de minderjarige zullen laten prevaleren. Mitsdien zal worden bepaald dat het de vader in het kader van de vakantieregeling vanaf de zomervakantie van 2011 vrijstaat met de minderjarige naar het buitenland te gaan, waarbij de moeder tijdig het paspoort van de minderjarige dient af te geven. Het hof acht het niet in het belang van de minderjarige dat de vader haar in het kader van de reguliere regeling, buiten de zomervakantie, meeneemt naar het buitenland omdat dit voor deze schoolgaande minderjarige te onrustig is. Het verzoek van de vader daartoe zal derhalve worden afgewezen.
9. Gelet op dit alles zal de bestreden beschikking worden vernietigd voor zover daarin het verzoek van de vader omtrent de vakantieregeling is afgewezen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarin het verzoek van de vader te bepalen dat het hem vrij staat om met de minderjarige naar het buitenland te reizen waarbij de moeder in dat kader het paspoort aan de vader dient af te geven, is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als onderdeel van toedeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
bepaalt dat het de vader met ingang van de zomervakantie van 2011 in het kader van de vakantieregeling voor het eerst en vervolgens iedere zomervakantie wordt toegestaan de minderjarige naar het buitenland mee te nemen, waarbij de moeder tijdig het paspoort van de minderjarige dient af te geven;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover overigens aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van Dijk en Fockema-Andreae Hartsuiker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.