ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8248

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.007.835-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake afwikkeling nalatenschap en contactverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door HEF c.s. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil over de afwikkeling van een nalatenschap en de vraag of er een contactverbod moet worden opgelegd aan HEF c.s. door [geïntimeerde] c.s. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter een contactverbod opgelegd aan HEF c.s. en mr. [Y], de voormalig advocaat van HEF, en heeft hij een aantal vorderingen van [geïntimeerde] c.s. toegewezen, waaronder een verbod om beslag te leggen op bepaalde goederen en een dwangsom voor overtredingen van het contactverbod. HEF c.s. is in hoger beroep gekomen en heeft tien grieven ingediend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter.

Het hof heeft de grieven van HEF c.s. in grote lijnen gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat het contactverbod een ernstige inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid en vrijheid van handelen van HEF c.s. en dat er onvoldoende bewijs is dat HEF c.s. onrechtmatig inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] c.s. Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er een reële dreiging bestond voor een onrechtmatige inbreuk. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. om beslag te leggen en deurwaardersexploiten te laten betekenen niet toewijsbaar zijn, omdat er geen bewijs is dat HEF c.s. misbruik maakt van het recht om beslag te leggen.

Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor wat betreft de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. en heeft deze vorderingen afgewezen. Tevens is [geïntimeerde] c.s. veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof heeft ook de terugbetaling van bedragen die HEF c.s. op grond van het vernietigde vonnis aan [geïntimeerde] c.s. heeft betaald, toegewezen. Dit arrest is uitgesproken op 14 september 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.007.835/01
Rolnummer (oud) : 08/425
Rolnummer rechtbank : 296690 / KG 07-1117
arrest van de negende civiele kamer d.d. 14 september 2010
inzake
1. [HEF],
wonende te [Woonplaats],
2. mr. [X],
kantoorhoudende te [Plaatsnaam],
appellanten,
hierna respectievelijk te noemen: HEF en mr. [X], gezamenlijk ook HEF c.s.,
advocaat: mr. C.S.G. Janssens te Rotterdam,
tegen
1. [geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats],
2. [FH],
wonende te [Woonplaats],
3. [AL],
wonende te [Woonplaats], [Land],
geïntimeerden,
hierna respectievelijk te noemen: [geïntimeerde], FH en AL, gezamenlijk ook [geïntimeerde] c.s.
advocaat: mr. W.P. den Hertog te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploit van 12 maart 2008 is HEF c.s. in hoger beroep gekomen van het op 14 februari 2008 tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Bij memorie van grieven heeft HEF c.s. tien grieven opgeworpen tegen het vonnis waarvan beroep. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] c.s. de grieven bestreden. Bij akte houdende overlegging producties heeft HEF c.s. aanvullende producties in het geding gebracht. Bij akte heeft [geïntimeerde] c.s. aanvullende producties in het geding gebracht. Ter zitting van 4 september 2009 heeft het hof aan partijen de keuze gelaten om de beschikbare tijd ofwel voor pleidooi te gebruiken, ofwel te gebruiken om te bezien of een minnelijke oplossing tot de mogelijkheden behoorde, in welk laatste geval uitsluitend schriftelijk zou kunnen worden gepleit. Na een korte schorsing voor beraad hebben beide partijen voor de laatste optie gekozen. Er is geen schikking tot stand gekomen. Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de feiten die door de voorzieningenrechter onder 2.1 tot en met 2.5 zijn vastgesteld, met uitzondering van de vaststelling dat het 18e-eeuws servies op een veiling een opbrengst van € 40.000,00 à € 50.000,00 kan opleveren en de vaststelling dat in de diverse gerechtelijke procedures tussen de familieleden steeds mr. Smit optrad, zodat het hof in zoverre ook van deze feiten zal uitgaan.
1.1 De onder de vaststaande feiten genoemde brief van mr. [X] aan [geïntimeerde] van 21 november 2007 bevat onder meer een sommatie tot betaling van een bedrag van € 25.763,34 terzake van volgens HEF onverschuldigd betaalde huurpenningen en door HEF aan de belastingdienst betaalde vermogensbelasting, met aanzegging dat indien [geïntimeerde] dit bedrag niet vóór 1 december 2007 heeft voldaan, zij in verzuim is en wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
1.2 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] c.s., na vermeerdering van eis, gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: :
I. HEF c.s. en de voormalig advocaat van HEF mr. [Y] (verder: mr. [Y]) te verbieden in contact te treden met [geïntimeerde] c.s. op welke wijze dan ook, noch door middel van correspondentie noch door middel van (telefoon)gesprekken of anderszins;
II. HEF c.s. en mr. [Y] te verbieden beslagen te leggen ten laste van [geïntimeerde] c.s. en/of deurwaarders exploiten te laten betekenen aan [geïntimeerde] c.s., behoudens ten kantore van Smit Advocatuur;
III. HEF c.s. en mr. [Y] te verbieden zich direct of indirect smadelijk en/of beledigend over [geïntimeerde] c.s. uit te laten jegens derden;
IV. te bepalen dat HEF c.s. en mr. [Y] een dwangsom verbeuren van € 10.000,00 per overtreding van het sub I, II en III gevorderde;
V. opheffing van het op 26 november 2007 gelegde beslag op het Niderviller servies.
Voorts heeft [geïntimeerde] c.s. gevorderd dat HEF c.s. en mr. [Y] worden veroordeeld in de proceskosten.
1.3 De voorzieningenrechter heeft de vordering onder I toegewezen, de vordering onder II toegewezen voor zover het betreft namens HEF te leggen beslagen en te betekenen exploiten, de vordering onder III afgewezen, de vordering onder IV toegewezen onder maximering van de dwangsom tot € 100.000,00, de vordering onder V toegewezen, voor zover door [geïntimeerde] ingesteld en FH en AL niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering onder V, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van HEF c.s. en mr. [Y] in de kosten van de procedure.
2. In hoger beroep vordert HEF c.s. vernietiging van het bestreden vonnis in kort geding voor zover tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog niet-onvankelijkverklaring van [geïntimeerde] c.s., althans afwijzing van haar vorderingen, alsmede terugbetaling van al hetgeen HEF c.s. uit hoofde van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] c.s. heeft voldaan, met veroordeling van [geïntimeerde] c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
2.1 Met grief 1 komt HEF c.s. op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat, mede gelet op de verstoorde familieverhoudingen, de leeftijd van [geïntimeerde] en de gezondheidstoestand van FH, een algeheel contactverbod gerechtvaardigd is. De grief slaagt, waartoe het hof het volgende overweegt. Het uitgangspunt is dat het uitspreken van een ongelimiteerd en algeheel contactverbod een verregaande ordemaatregel betreft, welke inbreuk maakt op het fundamentele recht van HEF c.s. op bewegingsvrijheid en vrijheid van handelen. Slechts in het geval er bij het hof de overtuiging bestaat dat HEF en/of mr. [X] onrechtmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] c.s., althans dat daartoe een reële dreiging bestaat, zou aanleiding kunnen bestaan voor een dergelijk contactverbod. Hetgeen [geïntimeerde] c.s. naar voren heeft gebracht kan het hof voorshands niet overtuigen dat een contactverbod in dit geval gerechtvaardigd is. [geïntimeerde] c.s. stelt in dat verband dat HEF in de afgelopen jaren, al dan niet via zijn advocaat – eerst mr. [Y], vervolgens mr. [X] – een grote stroom correspondentie aan [geïntimeerde], FH en AL heeft gericht, de inhoud waarvan door laatstgenoemden als belastend voor hun gemoedsrust is ervaren. [geïntimeerde] c.s. heeft, op enkele brieven van de advocaten van HEF na, nagelaten deze stelling met stukken te onderbouwen. Ook anderszins heeft [geïntimeerde] c.s. nagelaten haar stellingen op dit punt aannemelijk te maken. De inhoud van de in het geding gebrachte correspondentie kan een contactverbod in ieder geval geenszins rechtvaardigen.
2.2 Grief 2 is gericht tegen de overweging dat mr. [X] en mr. [Y] in strijd met regel 18 van de Gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten (verder: de Gedragsregels) hebben gehandeld door [geïntimeerde] c.s. rechtstreeks aan te schrijven, welke overweging de voorzieningenrechter er toe heeft bewogen om het contactverbod ook voor voornoemde advocaten te doen gelden. Ook deze grief slaagt. Het hof laat de brieven van mr. [Y] aan [geïntimeerde] c.s. buiten beschouwing, nu mr. [Y] in hoger beroep geen partij is. Met betrekking tot mr. [X] gaat het, zo begrijpt het hof uit de memorie van antwoord, om zijn brief aan [geïntimeerde] van 21 november 2007 (in kopie verzonden aan FH en AL) en om zijn brief van 28 november 2007 aan FH en AL.
De brief van 21 november 2007 bevat onder meer een ingebrekestelling, en is derhalve mede gericht op rechtsgevolgen. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de brief in kopie aan mr. Smit is gezonden, zodat mr. [X] niet in strijd met artikel 18 van de Gedragsregels heeft gehandeld. Het tweede lid van dat artikel bepaalt immers dat indien een advocaat een aanzegging met rechtsgevolg doet, hij dat rechtstreeks aan de wederpartij mag doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat.
Bij brief van 28 november 2007 vraagt mr. [X] namens HEF aan FH en AL bepaalde afspraken tussen laatstgenoemden en [geïntimeerde] dan wel de executeur de heer [A] over de verkoop van het Niderviller servies te bevestigen. Ook indien met [geïntimeerde] c.s. aangenomen zou worden dat deze brief geen aanzegging met rechtsgevolg bevat en derhalve in beginsel in strijd met artikel 18 van de Gedragsregels moet worden geacht, is het hof voorshands van oordeel dat het rechtstreeks aan FH en AL verzenden van deze brief niet een zodanig onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van FH en AL meebrengt, dat dit een algeheel contactverbod tussen hen en mr. [X] rechtvaardigt.
2.3 Met grief 3 klaagt HEF c.s. er naar het oordeel van het hof terecht over dat de voorzieningenrechter als vaststaand feit heeft aangenomen dat het servies bij een veiling een opbrengst van € 40.000,00 à € 50.000,00 kan opleveren. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, volgt dat de waarde van het servies tussen partijen nog in geschil is.
2.4 Grief 4 strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter ten onrechte het ten laste van [geïntimeerde] gelegde beslag op het Niderviller servies heeft opgeheven. In dat verband heeft HEF c.s. gesteld dat de voorzieningenrechter hierover niet meer hoefde te beslissen, nu partijen ter zitting in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt over de veiling van het servies, waarop het beslag op het servies ter zitting is opgeheven. [geïntimeerde] c.s. heeft dit onweersproken gelaten, zodat het hof het er voor houdt dat het beslag op het servies met wederzijds goedvinden is opgeheven. HEF c.s. heeft dan ook naar het oordeel van het hof geen belang bij vernietiging van het vonnis op dit punt, zodat het hof grief 4 onbesproken laat.
2.5 Grieven 5 tot en met 7 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De grieven 6 en 7 keren zich tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter dat een beslagverbod toewijsbaar is, alsmede een verbod om aan [geïntimeerde] c.s. deurwaardersexploiten te laten betekenen, behoudens ten kantore van Smit Advocatuur. Grief 5 is gericht tegen de in dat verband door de voorzieningenrechter relevant geachte vaststelling dat mr. Smit steeds voor [geïntimeerde] c.s. optreedt.
Naar het voorshands oordeel van het hof kan in het midden blijven of mr. Smit in de verschillende gerechtelijke procedures tussen de familieleden steeds voor zowel [geïntimeerde], FH als AL is opgetreden, nu de door [geïntimeerde] c.s. gevorderde verboden om beslag te leggen en deurwaarders¬exploiten rechtstreeks aan hen te doen betekenen in de door [geïntimeerde] c.s. aangevoerde omstandigheden ook niet voor toewijzing in aanmerking komen indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat mr. Smit inderdaad steeds voor [geïntimeerde], FH én AL heeft opgetreden.
Uitgangspunt is dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een algemeen beslagverbod, bijvoorbeeld in het geval dat de beslaglegger klaarblijkelijk misbruik maakt van het recht om beslag te leggen. Hetzelfde geldt voor een verbod om exploiten uit te brengen. Hetgeen [geïntimeerde] c.s. in het kader van het kort geding en het hoger beroep daarvan naar voren heeft gebracht, kan naar het voorshands oordeel van het hof niet tot de conclusie leiden dat HEF misbruik heeft gemaakt van zijn recht om beslag te leggen of exploiten te doen betekenen. Met betrekking tot FH en AL is gesteld noch gebleken dat HEF ten laste van hen beslag heeft doen leggen of exploiten aan hen heeft doen betekenen. Evenmin is gesteld of gebleken dat er een reële dreiging is dat HEF op onrechtmatige wijze ten laste van hen beslag zal doen leggen of exploiten aan hen zal doen betekenen. De vordering onder II is, voor zover ingesteld door FH en AL, reeds daarom niet toewijsbaar. Ten aanzien van het op 26 november 2007 ten laste van [geïntimeerde] gelegde conservatoir beslag wordt als volgt overwogen. Bij brief van 8 oktober 2007 van de executeur-testamentair mr. [A] aan de erfgenamen had [geïntimeerde] het voornemen kenbaar gemaakt om het – niet aan haar in eigendom doch in vruchtge¬bruik toekomende – Niderviller servies te verkopen. Weliswaar vroeg [geïntimeerde] daarvoor toestemming van de (bloot) eigenaars, maar zij heeft vervolgens in het geheel niet gereageerd op herhaalde verzoeken van de zijde van HEF om niet over te gaan tot verkoop van het servies aan derden, maar om het servies aan hem en zijn zus te doen toedelen tegen een evenredige vergoeding aan de overige mede-eigenaars van de getaxeerde waarde voor de successiebelasting. Volgens [geïntimeerde] kon in redelijkheid niet van haar worden verlangd om - op welke wijze dan ook - op voormeld voorstel van HEF te reageren. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het voorstel "onaanvaardbaar" (MvA sub 6), "onheus c.q. onereus" (MvA sub 40), "zeer onredelijk" (MvA sub 40), "rechtens onacceptabel" (MvA sub 44) en "stuitend onredelijk" (schriftelijk pleidooi sub 27) was omdat de echte waarde van het servies veel hoger was dan de ten behoeve van de aangifte van de successiebelasting getaxeerde waarde van - onweersproken - € 4.000,=. In eerste aanleg is in de dagvaarding van eisers (thans geïntimeerden) een waarde van "naar verwachting € 25.000,=" genoemd; in de daaropvolgende akte van eisers is een verwachte opbrengst vermeld van "€ 25.000,= (...) of wellicht meer"; voorts is onweersproken dat van de zijde van eisers ter zitting in eerste aanleg ter zake een bedrag van € 40.000,= tot € 50.000,= is genoemd. De stelling dat het servies een waarde in de orde van grootte van € 25.000,= (of meer) heeft, is door HEF betwist. Vervolgens hebben eisers/geïntimeerden - in eerste aanleg of in hoger beroep - voormelde stelling op geen enkele wijze onderbouwd (dus ook niet dat het servies hoe dan ook een duidelijk hogere waarde dan de taxatie voor de successiebelasting zou hebben), hetgeen wel van hen mocht worden verlangd. Derhalve gaat het hof aan die stelling voorbij. Mede gelet op de uiterst moeizame verhouding tussen partijen, had [geïntimeerde] er naar het oordeel van het hof mee rekening moeten houden dat door dit niet reageren bij HEF de vrees zou kunnen ontstaan dat zij de verkoop van het servies tegen zijn wil zou doorzetten. In het licht van het voorgaande acht het hof het feit dat HEF - om een onomkeerbare situatie te voorkomen - is overgegaan tot het leggen van conser¬vatoir beslag op het servies geen reden voor het gevraagde - algemene - verbod om beslag te leggen, ook niet als daarbij in aanmerking wordt genomen dat het beslag op haar verjaardag werd gelegd.
Met betrekking tot het onrechtmatige karakter van het doen betekenen van exploiten, heeft [geïntimeerde] onvoldoende gesteld om een verbod als gevorderd te rechtvaardigen. Ook indien [geïntimeerde] conform het bepaalde in artikel 1:15 BW voor een of meerdere rechtshandelingen en rechtsbetrekkingen expliciet schriftelijk bij overeenkomst domicilie heeft gekozen bij haar advocaat mr. Smit, hetgeen in het kader van het kort geding en het hoger beroep daarvan niet aannemelijk is geworden, dan geldt dat exploiten ook daarnaast rechtsgeldig aan haar in persoon mogen worden betekend. De omstandigheden dat zij inmiddels hoogbejaard is en dat de familieverhoudingen verstoord zijn, maken betekening van exploiten op een wijze als door de wet, meer in het bijzonder het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, voorgeschreven niet onrechtmatig. Aan HEF c.s. kan niet tegengeworpen worden dat bij het betekenen van (beslag)exploiten de formaliteiten in acht zijn genomen die de wet bij het betekenen daarvan voorschrijft. Hierbij is in aanmerking genomen dat HEF heeft toegezegd dat hij in geval van een schriftelijk overeengekomen domiciliekeuze van [geïntimeerde] bij (bijvoorbeeld) mr. Smit uitsluitend dat adres zal gebruiken, maar dat [geïntimeerde] – om voor het hof onduidelijk gebleven redenen – een dergelijk document niet aan HEF (of zijn advocaat) heeft verstrekt.
Hetgeen hiervoor is overwogen geldt a fortiori ten aanzien van de jegens mr. [X] onder II ingestelde vordering. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is er sprake van onrechtmatig handelen van een advocaat jegens de wederpartij van zijn cliënt. Door [geïntimeerde] c.s. zijn geen voldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die een verbod om beslagen ten laste van [geïntimeerde] c.s. te leggen of exploiten aan [geïntimeerde] c.s. te doen betekenen rechtvaardigen.
2.6 Grief 8 is gericht tegen de opgelegde dwangsommen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt ook de grief tegen de dwangsommen die door de voorzieningenrechter aan de verboden zijn gekoppeld.
2.7 Met grief 9 komt HEF c.s. op tegen de proceskostenveroordeling. Nu [geïntimeerde] c.s. in hoger beroep in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal het hof [geïntimeerde] c.s. veroordelen in de proceskosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.8 Aangezien grieven 1 tot en met 3 en 5 tot en met 9 terecht zijn voorgesteld, slaagt ook grief 10 die tegen het dictum van het bestreden vonnis in kort geding is gericht. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen voor wat betreft het 1e, 2e, 3e, en 6e gedachtestreepje van het dictum en voor zover gewezen tussen HEF c.s. en [geïntimeerde] c.s. en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. onder I, II en IV alsnog afwijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde] c.s. in de kosten van beide instanties.
2.9 In hoger beroep heeft HEF c.s. terugbetaling gevorderd van al hetgeen HEF c.s. op grond van het (vernietigde) vonnis a quo aan [geïntimeerde] c.s. heeft betaald. [geïntimeerde] c.s. heeft deze vordering niet weersproken, zodat het hof deze vordering zal toewijzen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het op 14 februari 2008 in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, voor wat betreft het 1e, 2e, 3e, en 6e gedachtestreepje van het dictum en voor zover tussen [geïntimeerde] c.s. en HEF c.s. gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. onder I, II en IV af;
- veroordeelt [geïntimeerde] c.s. in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot 14 februari 2008 aan de zijde van HEF c.s. begroot op € 251,00 aan griffierecht en € 579,00 aan salaris voor de advocaat;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- veroordeelt [geïntimeerde] c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van HEF c.s. begroot op € 256,32 aan dagvaardingskosten, € 303,00 aan griffierecht en € 2.682,00 aan salaris voor de advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] c.s. tot terugbetaling aan HEF c.s. van al hetgeen HEF c.s. op grond van voormeld (vernietigde) vonnis aan [geïntimeerde] c.s. heeft betaald;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, H.P.Ch. van Dijk en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2010 in aanwezigheid van de griffier.