GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.070.735/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 1116344 / VV EXPL 10-215
arrest van de negende civiele kamer d.d. 19 oktober 2010
Sarens Nederland B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
appellante,
hierna te noemen: Sarens Nederland,
advocaat: mr. E.W. Spreij te Rotterdam,
[werknemer],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. drs. M. Vissers te Utrecht.
Bij exploot van 15 juli 2010 is Sarens Nederland in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 25 juni 2010 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, tussen partijen heeft gewezen. Bij (spoed)appeldagvaarding (met producties) heeft Sarens Nederland twee grieven tegen het vonnis aangevoerd. [werknemer] heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Partijen hebben op 24 september 2010 hun zaak door hun raadslieden doen bepleiten en hebben bij die gelegenheid pleitnotities overgelegd. Er is proces-verbaal opgemaakt van hetgeen ter gelegenheid van het pleidooi is besproken. Dit proces-verbaal alsmede de daarin vermelde stukken (ingekomen brieven met bijlagen) bevinden zich eveneens bij de stukken. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter onder 2.1. tot en met 2.6. van het bestreden vonnis, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1. Sarens Nederland houdt zich bezig met de verhuur en bediening van mobiele kranen en daarmee verband houdende montagewerkzaamheden. Zij is onder meer gespecialiseerd in kraan- en montagewerkzaamheden bij de bouw van windturbines.
2.2. [werknemer] is in 1996 in dienst getreden bij Sarens Nederland. Artikel 8 van de destijds opgestelde arbeidsovereenkomst vermeldt – voor zover relevant – het volgende (hierna: het concurrentiebeding):
8a. Het is de werknemer niet toegestaan tijdens het dienstverband of tot 5 jaar erna, zonder schriftelijke goedkeuring van de werkgever, direct of indirect belang te hebben bij werken of aanbestedingen van/of leverancier of diensten die aan of door de werkgever wordt verricht.
(…)
8c. Het is de werknemer verboden belangen te hebben bij ondernemingen of zaken die werkzaam zijn op het terrein waar werkgever werkzaam is of dergelijke ondernemingen of zaken met raad en daad bij te staan.
(….)
8e. Het is de werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct, of indirect, in welke vorm dan ook, enige mededeling te doen van of over bijzondere werkgeverszaken betreffende of zaken die daarmee verband houden.
Sarens Nederland heeft [werknemer] sinds de oprichting van Sarens Wind B.V. in 2007 ingezet bij die vennootschap, meest recent in de functie “Manager Wind”.
2.3. Bij brief van 30 augustus 2009 heeft [werknemer] zijn arbeidsovereenkomst met Sarens Nederland opgezegd per 30 september 2009. De brief vermeldt als reden voor de opzegging een “onoverkomelijk verschil van inzicht tussen ondergetekende en de huidige CEO van de Sarens Groep over hoe Sarens Wind BV in de toekomst zou moeten worden gemanaged, (….)”.
2.4. Op 13 oktober 2009 heeft [werknemer] de vennootschap [naam werknemer] Management B.V. opgericht. De bedrijfsomschrijving van deze vennootschap luidt: “Het uitoefenen van een onderneming op het gebied van advies- en projectmanagement voor projecten op horizontaal en verticaal transportgebied.”
2.5. Bij brief van 28 oktober 2009 heeft de toenmalige advocaat van Sarens Nederland aan [werknemer] laten weten dat het haar na signalen uit de markt en eigen onderzoek is gebleken dat [werknemer] na zijn vertrek bij Sarens Nederland actief is om door middel van een concurrerende onderneming stelselmatig bedrijven te benaderen uit de bestaande klantenkring van Sarens teneinde opdrachten voor genoemde onderneming te verwerven. Onder verwijzing naar het concurrentiebeding wordt [werknemer] gesommeerd de inbreuk makende activiteiten met onmiddellijke ingang te staken. Bij brief van 6 november 2009 heeft de advocaat van Sarens Nederland aan [werknemer] bericht dat in een overleg met Ter Linden Transport BV (hierna: Ter Linden Transport) is bevestigd dat [werknemer] het concurrentiebeding overtreedt door via Ter Linden Transport activiteiten te verrichten voor REpower Systems AG (hierna: REpower), een belangrijke relatie van Sarens Nederland. In de brief wordt [werknemer] gesommeerd om de samenwerking met Ter Linden Transport voor de duur van het concurrentiebeding te staken en om zich in het vervolg te onthouden van onrechtmatige concurrentie jegens Sarens Nederland.
2.6. [werknemer] is tijdens zijn dienstverband bij Sarens Nederland betrokken geweest bij het opstellen en/of uitbrengen van een bieding teneinde het project Valorem van REpower gegund te krijgen. Dit project betrof de bouw van 21 windturbines in Normandië. Na het vertrek van [werknemer] bij Sarens Nederland is dit project, ook voor wat betreft kraanwerkzaamheden, gegund aan Ter Linden Transport.
2.7. Per 1 maart 2010 is [werknemer] als statutair directeur in dienst getreden bij Ter Linden Craning B.V. (hierna: Ter Linden Craning). Deze aan Ter Linden Transport gelieerde vennootschap is opgericht op 30 november 2009 en is een directe concurrent van Sarens Nederland. [werknemer] bekleedt een leidinggevende functie bij Ter Linden Craning en stuurt uit dien hoofde de activiteiten in de windbranche aan.
2.8. Bij inleidende dagvaarding van 26 mei 2010 heeft Sarens Nederland in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1) [werknemer] veroordeelt tot nakoming van het non-concurrentiebeding als omschreven in de arbeidsovereenkomst uit 1996, derhalve tot 1 oktober 2014, althans tot een door de rechter in goede justitie te bepalen datum, en
2) bepaalt dat het [werknemer], bij wege van voorlopige voorziening, verboden is om, direct of indirect en zolang het concurrentiebeding van kracht is of gedurende een door de rechter in goede justitie te bepalen termijn, werkzaamheden te verrichten voor Ter Linden Transport, Ter Linden Craning en/of REpower,
1) en 2) alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor iedere overtreding, alsmede van EUR 2.500,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, indien [werknemer] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, althans op straffe van verbeurte van dwangsommen per overtreding en/of voor elke dag ter hoogte van door de rechter in goede justitie te bepalen bedragen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan Sarens Nederland zijn voldaan.
2.9. Bij vonnis van 25 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Sarens Nederland afgewezen op de grond dat Sarens Nederland geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daartoe onder 5.1. van het bestreden vonnis overwogen – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat Sarens Nederland het vermoeden dat het project Valorem aan Ter Linden Craning is gegund dankzij door [werknemer] tijdens zijn dienstverband met Sarens Nederland verkregen informatie, onvoldoende heeft onderbouwd. Uit het feit dat de projecten Baudignecourt en Dampierre aan een derde zijn gegund volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts dat de overstap van [werknemer] naar Ter Linden Craning de concurrentiepositie van Ter Linden Craning niet positief heeft beïnvloed ten nadele van Sarens Nederland. Tot slot is, aldus de voorzieningenrechter, ook niet gesteld of gebleken dat [werknemer] tijdens zijn dienstverband bij Sarens Nederland op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de voorbereiding van nog te formuleren biedingen voor projecten waarop zowel Sarens Nederland als Ter Linden Craning voornemens zijn biedingen uit te brengen. De voorzieningenrechter heeft in r.o. 5.2. aan het voorgaande toegevoegd dat het niet onwaarschijnlijk is dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure ongeldig wordt bevonden, nu vooralsnog niet geoordeeld kan worden dat sprake is geweest van een normaal en voorzienbaar carrièreverloop sinds 1996.
3. In hoger beroep vordert Sarens dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar verklaard arrest de vorderingen van Sarens alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten in beide instanties. Grief 1 is gericht tegen het oordeel (in r.o. 5.1. van het bestreden vonnis, zie hierboven) dat het spoedeisend belang ontbreekt en grief 2 is gericht tegen het oordeel (in r.o. 5.2. van het bestreden vonnis) dat het niet onwaarschijnlijk is dat het beding in een bodemprocedure ongeldig wordt bevonden.
Beroep op niet-ontvankelijkheid wegens gebrek aan belang
4. Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke bespreking van het appel, zal het hof het beroep van [werknemer] op niet-ontvankelijkheid van Sarens Nederland wegens gebrek aan belang bespreken.
4.1. [werknemer] wijst erop dat in het jaarverslag van Sarens Wind B.V. over 2009 staat vermeld dat de activiteiten van Sarens Wind B.V. per 31 december 2009 zijn overgedragen aan Sarens N.V., de Belgische (indirecte) moedervennootschap van Sarens Nederland. Sarens Wind B.V. is daardoor een uitgeholde vennootschap geworden en Sarens Nederland verricht geen activiteiten meer in de windbranche, aldus [werknemer]. Sarens Nederland betwist dit en stelt dat in het kader van de in 2009 uitgevoerde herstructurering alleen de operationele kant van de business unit Sarens Wind is overgedragen aan Sarens N.V.. Financieel en contractueel lopen de projecten volgens Sarens Nederland nog via Sarens Wind B.V. en ook Sarens Nederland verstuurt zelf nog facturen.
4.2. Voorop staat dat de rechter terughoudend moet zijn bij het afwijzen van een vordering op grond van het ontbreken van voldoende belang als bedoeld in artikel 3:303 BW. Naar het oordeel van het hof is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat Sarens Wind B.V. een lege vennootschap is, respectievelijk dat Sarens Nederland geen enkele activiteit in de windbranche meer verricht. Afgezien daarvan is het hof van oordeel dat voor zover de relevante activiteiten al volledig zouden zijn overgedragen aan de (groot)moedervennootschap, het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat Sarens Nederland als deel van het Sarens-concern belang houdt bij nakoming van het beding en dat zij als voormalig werkgever met wie het beding destijds is overeengekomen die nakoming in rechte mag vorderen. Het verweer van [werknemer] faalt dan ook.
5. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof oordeelt als volgt.
5.1. Uitgangspunt is dat een concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW opnieuw schriftelijk moet worden overeengekomen indien de functie van de betrokken werknemer zodanig ingrijpend is gewijzigd dat het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken (Hoge Raad 9 maart 1979, NJ 1979, 497 Brabant/Van Uffelen). De enkele vaststelling dat de functie ingrijpend is gewijzigd is dus niet voldoende om het concurrentiebeding wegens strijd met het geldigheidsvereiste van lid 1 van artikel 7:653 BW (geheel of deels) ongeldig te achten; tevens moet worden vastgesteld dat het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Daartoe moet de rechter onderzoeken – en in zijn motivering tot uitdrukking brengen – of en zo ja in hoeverre en in welke mate, die wijziging, na een eventuele beëindiging van het dienstverband van de werknemer, bij handhaving van het concurrentiebeding een belemmering voor hem zal vormen om een nieuwe, gelijkwaardige werkkring te vinden, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandig ondernemer (Hoge Raad 5 januari 2007, JAR 2007/37 en 38 AVM Accountants/Osinga resp. AVM Accountants/Spaan). Van belang is dat ook wanneer sprake is van een ingrijpende functiewijziging die het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder doet drukken, het concurrentiebeding slechts zijn werking verliest voor zover de in het arrest Brabant/Van Uffelen (zie hierboven) genoemde, tezamen genomen omstandigheden dit nodig maken met het oog op enerzijds de bescherming die artikel 7:653 lid 1 BW de werknemer biedt tegen het niet weloverwogen aangaan van een concurrentiebeding en anderzijds het te beschermen belang van de werkgever bij dat beding.
5.2. Daargelaten of in het onderhavige geval sprake is van een ingrijpende functiewijziging sinds 1996, zoals door [werknemer] is gesteld en door Sarens Nederland is betwist, heeft [werknemer] naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het beding zwaarder op hem is gaan drukken, althans heeft hij dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. In dat verband acht het hof van belang dat Sarens Nederland onbestreden heeft gesteld dat de kennis en ervaring van [werknemer] niet alleen de windbranche betreffen maar veel ruimer en breder zijn; zo is [werknemer] bijvoorbeeld als “operational manager”ook betrokken geweest bij bergingswerkzaamheden. Voorts is van belang dat Sarens Nederland zich uitdrukkelijk bereid heeft getoond het beding beperkt op te vatten, in die zin dat het [werknemer] (slechts) verboden is om met ingang van 1 oktober 2009 gedurende twee jaar (in plaats van de in het beding genoemde vijf jaar) is werkzaamheden te verrichten ten aanzien van projecten in de windbranche die op land verricht worden. Uitgaande van deze beperkte uitleg zal het [werknemer] bijvoorbeeld vrijstaan om werkzaam te zijn voor werkgevers die zich net als de Sarens Groep bezig houden met kraan- en montagewerkzaamheden buiten de windbranche, aldus Sarens Nederland (pleitnota sub 30). [werknemer] heeft niet gesteld, althans niet (voldoende) gemotiveerd, dat hij buiten de windbranche niet een gelijkwaardige werkkring zal kunnen vinden. Het hof acht het gelet op het voorgaande voorshands aannemelijk dat, daargelaten de vraag of het beding bij een ruime(re) uitleg de toets der kritiek in een bodemprocedure zal kunnen doorstaan, de bodemrechter het beding in elk geval niet ongeldig zal achten als het beperkt zal worden uitgelegd als hiervoor omschreven.
5.3. Ofschoon de formulering van het concurrentiebeding geen schoonheidsprijs verdient, is het hof voorts van oordeel dat de bedoeling van het beding duidelijk is. Van een “obscuur libel”, zoals door [werknemer] is aangevoerd, is dan ook geen sprake. Duidelijk is in elk geval dat het [werknemer] op grond van het concurrentiebeding niet vrij stond werkzaamheden te gaan verrichten voor een directe concurrent van Sarens Nederland, zoals Ter Linden Craning onbetwist is. Ook indien het beding beperkt wordt uitgelegd zoals hiervoor weergegeven, leveren de werkzaamheden van [werknemer] voor Ter Linden Craning (zie hierboven onder 2.7.) naar voorlopig oordeel van het hof een overtreding van het concurrentiebeding op. [werknemer] heeft in dat verband nog ten verwere aangevoerd dat [algemeen directeur], algemeen directeur van Sarens Nederland, hem heeft medegedeeld dat Sarens Nederland hem niet aan het concurrentiebeding zou houden. De bewijslast ter zake van deze – door Sarens Nederland gemotiveerd betwiste – stelling rust bij [werknemer]. Aan bewijslevering wordt echter niet toegekomen, nu een kort geding zich daarvoor niet leent. Dat een toezegging als gesteld is gedaan, acht het hof overigens vooralsnog onvoldoende aannemelijk, nu niet gesteld of gebleken is dat [werknemer] naar aanleiding van de sommaties van Sarens Nederland in oktober en november 2009 (zie hierboven onder 2.5.) naar een dergelijke toezegging heeft verwezen, hetgeen wel voor de hand zou hebben gelegen.
5.4. Partijen twisten voorts over de vraag of Sarens Nederland belang heeft bij de gevraagde voorziening en of dit belang voldoende spoedeisend is. Het hof beantwoordt deze vragen bevestigend. Een beding als het onderhavige strekt er (onder meer) toe de werkgever gedurende enige tijd de kans te geven om de door het vertrek van de werknemer opgelopen achterstand (“weglekken” van kennis en ervaring en/of contacten in de markt) te trachten in te lopen zonder dat deze pogingen worden doorkruist doordat de werknemer bijvoorbeeld tegelijkertijd bij een directe concurrent aan de slag gaat. Daargelaten of en in hoeverre Sarens Nederland door toedoen van [werknemer] reeds daadwerkelijk een of meer projecten heeft “verloren”aan Ter Linden Craning, staat vast dat hij zijn bij Sarens Nederland opgedane kennis en ervaring kan aanwenden ten gunste van Ter Linden Craning, met wie Sarens Nederland in een constante directe concurrentiestrijd is verwikkeld. Dit doet afbreuk aan de bedoeling van het concurrentiebeding. Sarens Nederland heeft dan ook belang bij handhaving van dat beding. [werknemer] heeft Sarens Nederland nog tegengeworpen dat zij eerst ca. zeven maanden na het vertrek van [werknemer] de onderhavige kort gedingprocedure is gestart, maar Sarens Nederland heeft dit afdoende toegelicht: nadat Ter Linden Craning in reactie op de sommatie aan [werknemer] in oktober 2009 om zijn werkzaamheden voor Ter Linden Craning te staken, had laten weten dat er geen arbeidsovereenkomst met [werknemer] bestond, ontstond begin 2010 het vermoeden dat [werknemer] toch betrokken was bij Ter Linden Craning en werd pas in april 2010 definitief voor Sarens Nederland bevestigd dat [werknemer] bij Ter Linden Craning in dienst was; de dagvaarding is vervolgens reeds in mei 2010 uitgebracht. Door [werknemer] is voorts niet, althans onvoldoende betwist dat de biedingstrajecten in de windbranche langdurig zijn en dat de projecten lange doorlooptijden kennen, zodat de bij Sarens Nederland opgedane kennis en ervaring lange tijd actuele waarde houden. Onjuist acht het hof dan ook de stelling van [werknemer] dat het belang van Sarens Nederland bij handhaving van het concurrentiebeding thans niet spoedeisend (meer) is.
5.5. Tegenover het gerechtvaardigde belang van Sarens Nederland bij nakoming van het concurrentiebeding, staan de belangen van [werknemer]. Aan deze belangen wordt naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende tegemoet gekomen door een beperkte uitleg van het beding zoals door Sarens Nederland zelf gesuggereerd en zoals hierboven reeds weergegeven: een beperking in tijd (2 jaar in plaats van 5 jaar) en een beperking wat betreft de branche waarin geen werkzaamheden mogen worden verricht (projecten in de windbranche die op land verricht worden). Dat dit in de praktijk betekent dat [werknemer] zijn huidige werkzaamheden voor Ter Linden Craning niet kan voortzetten, betekent niet dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Zoals reeds overwogen heeft Sarens Nederland haar belang bij haar vorderingen afdoende aangetoond. Het beroep van [werknemer] op artikel 3:13 BW faalt derhalve.
6. In het kader van de devolutieve werking van het appel gaat het hof nog in op het namens [werknemer] in eerste instantie gedane beroep op een verval van rechtswege ex artikel 7:663 lid 3 BW (het hof leest: artikel 7:653 lid 3 BW) (zie pleitnota eerste aanleg onder 3.6. en 4.2.). [werknemer] stelt dat Sarens Nederland hem een dringende reden heeft gegeven om op te zeggen, hetgeen meebrengt dat de werkgever wegens de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, schadeplichtig is geworden, zodat conform artikel 7:653 lid 3 BW Sarens Nederland aan het concurrentiebeding geen rechten kan ontlenen. Nu [werknemer] heeft opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn en hierbij overigens in het geheel geen melding heeft gemaakt van de aanwezigheid van een dringende reden, is er van een schadeplichtig worden door Sarens Nederland jegens [werknemer] wegens (de reden voor) de opzegging geen sprake.
Voor zover [werknemer] zich beroept op het overtreden door Sarens Nederland van de CAO Beroepsgoederenvervoer, de Wet op de ondernemingsraden of de Wet Bescherming persoonsgegevens (pleitnota eerste aanleg onder 3.1. tot en met 3.4.), hebben deze verweren evenmin het door [werknemer] voorgestane gevolg. Zo verplichtingen al niet zouden na zijn gekomen, betreft het hier geen niet-nakoming van verplichtingen die strekken ter bescherming van [werknemer], althans betreft het geen overtredingen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het concurrentiebeding niet is overtreden dan wel dat Sarens Nederland geen beroep kan doen op overtreding van dat concurrentiebeding. Een dergelijke conclusie kan evenmin worden verbonden aan het gestelde onrechtmatig handelen van Sarens Nederland in verband met een aan [werknemer] gestuurde e-mail (pleitnota eerste aanleg onder 3.5.).
Tot slot heeft [werknemer] onvoldoende gesteld ter onderbouwing van zijn beroep op misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW (pleitnota eerste aanleg onder 3.7.). Het hof vermag overigens vooralsnog niet in te zien waarom van misbruik van bevoegdheid sprake zou zijn.
7. De conclusie luidt dat het hoger beroep slaagt en dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Gelet op het voorgaande zal het hof, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Sarens Nederland toewijzen met dien verstande dat het [werknemer] verboden zal worden om tot 1 oktober 2011 werkzaamheden te verrichten met betrekking tot projecten in de windbranche die op land verricht worden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor iedere overtreding, alsmede van EUR 2.500,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, indien [werknemer] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft. Het hof zal aan de te verbeuren dwangsommen een maximum verbinden van € 100.000,-. Het hof ziet geen aanleiding voor matiging van de dwangsommen zoals door [werknemer] bepleit.
8. [werknemer] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties, welke proceskosten conform de vordering van Sarens Nederland zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente indien [werknemer] de vergoeding van de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan Sarens Nederland zal hebben voldaan. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals gevorderd door Sarens Nederland.
- vernietigt het bestreden vonnis;
- verbiedt [werknemer] om tot 1 oktober 2011 werkzaamheden te verrichten met betrekking tot projecten in de windbranche die op land verricht worden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor iedere overtreding, alsmede van EUR 2.500,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, indien [werknemer] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot 25 juni 2010 aan de zijde van Sarens Nederland begroot op € 371,89 aan verschotten en € 200,- aan salaris advocaat, alsmede in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Sarens Nederland begroot op € 336,89 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. Disselkoen, E.M. Dousma-Valk en G.H. Bunt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2010 in aanwezigheid van de griffier.